ECLI:NL:CRVB:2011:BP2290

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-7017 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn aanvraag voor bijzondere bijstand voor tandheelkundige kosten is afgewezen. Appellant had in december 2008 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand ter hoogte van € 176,10 voor tandheelkundige behandelingen. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft deze aanvraag afgewezen, stellende dat er sprake was van een voorliggende voorziening, namelijk de Zorgverzekeringswet (Zvw), die in beginsel als toereikend wordt beschouwd voor de kosten van tandheelkundige zorg. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarop appellant in hoger beroep is gegaan.

Tijdens de zitting op 7 december 2010 is appellant verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, en was er een tolk aanwezig. Het College werd vertegenwoordigd door een medewerker van de gemeente Amsterdam. De Centrale Raad van Beroep heeft overwogen dat de Zvw, sinds 1 januari 2006, als een voorliggende voorziening moet worden beschouwd voor tandheelkundige kosten. De Raad heeft vastgesteld dat de kosten die appellant heeft gemaakt niet volledig door de Zvw worden vergoed, maar dat dit niet afdoet aan het feit dat de Zvw als toereikende voorziening geldt.

De Raad heeft geen zeer dringende redenen gevonden die zouden rechtvaardigen dat appellant toch bijzondere bijstand zou moeten ontvangen. Gelet op deze overwegingen heeft de Raad het hoger beroep van appellant afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/7017 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 17 november 2008, 09/2678 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 18 januari 2011
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G.M. Haring, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Haring. Tevens was aanwezig N.P. Pelt-Sidorova, als tolk. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.A. Ahmed, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant heeft in december 2008 bijzondere bijstand aangevraagd voor de kosten van tandheelkundige behandelingen tot een bedrag van, voor zover hier van belang, € 176,10.
1.2. Bij besluit van 22 januari 2009, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 4 mei 2009, heeft het College de aanvraag om bijzondere bijstand van appellant afgewezen. Aan de besluitvorming is ten grondslag gelegd, voor zover hier van belang, dat sprake is van een voorliggende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB), zodat appellant geen recht op bijzondere bijstand heeft, en dat er geen zeer dringende redenen zijn als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB om in afwijking daarvan bijzondere bijstand te verlenen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het besluit van 4 mei 2009 ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. Zoals de Raad reeds eerder heeft overwogen in zijn uitspraak van 17 november 2009, LJN BK4230, dient voor de kosten van een tandheelkundige behandeling sinds 1 januari 2006 de Zorgverzekeringswet (Zvw), mede gelet op artikel 2.7 van het Besluit zorgverzekering, in beginsel als een aan de WWB voorliggende, toereikende en passende voorziening als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de WWB te worden beschouwd. In gevallen waarin deze zorg, als zijnde niet noodzakelijk, niet tot de prestaties behoren die op grond van het bij of krachtens de Zvw bepaalde voor vergoeding in aanmerking komen, staat het bepaalde in artikel 15, eerste lid, tweede volzin, van de WWB aan bijstandsverlening in de weg. Aan het voorgaande doet volgens vaste rechtspraak met betrekking tot kosten als hier aan de orde niet af dat de door betrokkene gemaakte kosten niet (volledig) door de voorliggende voorziening worden vergoed. Dit brengt met zich mee dat artikel 15, eerste lid, van de WWB aan toekenning van de gevraagde bijzondere bijstand in de weg staat.
3.2. De Raad ziet in hetgeen appellant heeft aangevoerd geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WWB die noodzaken tot verlening van bijzondere bijstand.
3.3. Uit hetgeen hiervoor is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en J.M.A. van der Kolk-Severijns en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
18 januari 2011.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) N.M. van Gorkum.
NK