ECLI:NL:CRVB:2015:2954

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 augustus 2015
Publicatiedatum
31 augustus 2015
Zaaknummer
14-772 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de Wet WIA-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur had gestaakt vanwege nek- en rugklachten, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor de door een arbeidsdeskundige geselecteerde functies, wat leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.

Na een ziekmelding op 1 maart 2013 en een daaropvolgend onderzoek door een verzekeringsarts, concludeerde het Uwv dat appellant met ingang van 5 april 2013 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom appellant geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies.

In hoger beroep heeft appellant zijn onvermogen om de geduide functies te verrichten betoogd, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de bevindingen van de verzekeringsartsen terecht had onderschreven. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/772 ZW
Datum uitspraak: 26 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 17 december 2013, 13/3071 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 juli 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
drs. M.P.W.M. Wiertz.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 16 juli 2009 zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur gestaakt wegens onder meer nek- en rugklachten. Na een periode van 104 weken heeft het Uwv geweigerd appellant met ingang van 14 juli 2011 een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij met inachtneming van de voor hem vastgestelde beperkingen bij het verrichten van arbeid, geschikt werd geacht voor werkzaamheden verbonden aan de door een arbeidsdeskundige geselecteerde functies, waardoor sprake is van een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is door het Uwv ongegrond verklaard. Daarna heeft het Uwv appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) verstrekt.
1.2.
Op 1 maart 2013 heeft appellant zich ziek gemeld met hart-, rug- en nekklachten. Nadat appellant was onderzocht door een verzekeringsarts heeft het Uwv bij besluit van 4 april 2013 appellant geschikt geacht om met ingang van 5 april 2013 zijn arbeid te verrichten. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv, onder verwijzing naar een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, ongegrond verklaard bij besluit van 8 mei 2013 (bestreden besluit). Aan dit besluit ligt het standpunt ten grondslag dat appellant onveranderd geschikt is te achten voor de geselecteerde functies die appellant zijn voorgehouden in het kader van de Wet WIA-beoordeling.
2. Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank ongegrond verklaard bij de aangevallen uitspraak. Daartoe is overwogen dat de verzekeringsartsen op de hoogte waren van de klachten van appellant, waaronder rug- en nekklachten en hartkloppingen. De onderzoeken van die verzekeringsartsen dateren van 4 april 2013 en 3 mei 2013, zodat geen sprake is geweest van verouderde medische gegevens. Verder is overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende hebben gemotiveerd waarom zij van mening zijn dat appellant geschikt is om zijn arbeid te verrichten. Zo hebben de artsen van het Uwv in hun rapporten vermeld dat uit de beschikbare gegevens, geen nieuwe medische feiten naar voren zijn gekomen waaruit kan blijken dat appellant meer beperkt is dan ten tijde van de Wet
WIA-beoordeling. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de bevindingen van de verzekeringsartsen en heeft het verzoek om een onderzoek door een onafhankelijke deskundige afgewezen.
3. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij op en na de datum in geding niet in staat was de geduide functies te verrichten. Appellant heeft aangekondigd aanvullende (medische) informatie over te leggen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het juridisch kader wordt verwezen naar de rubrieken 4 en 5 van de aangevallen uitspraak.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank zoals gegeven bij de aangevallen uitspraak en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid, worden volledig onderschreven. Het hoger beroepschrift heeft zich beperkt tot het niet nader toegelichte standpunt van appellant dat hij op en na de datum in geding niet in staat was de in het kader van de Wet WIA-beoordeling geduide functies te verrichten. De door appellant in hoger beroep aangekondigde medische informatie waaruit zou blijken dat hij ten onrechte niet in aanmerking is gebracht voor een ZW-uitkering, is uitgebleven. Wat in hoger beroep is aangevoerd, geeft dan ook geen aanleiding anders te oordelen dan de rechtbank heeft gedaan.
4.3.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en D.S. de Vries en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van N. van Rooijen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 augustus 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) N. van Rooijen

UM