ECLI:NL:CRVB:2015:2954
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van de ZW-uitkering en geschiktheid voor geselecteerde functies in het kader van de Wet WIA-beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De appellant, die zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur had gestaakt vanwege nek- en rugklachten, had bezwaar gemaakt tegen de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellant, ondanks zijn beperkingen, geschikt was voor de door een arbeidsdeskundige geselecteerde functies, wat leidde tot een verlies aan verdiencapaciteit van minder dan 35%.
Na een ziekmelding op 1 maart 2013 en een daaropvolgend onderzoek door een verzekeringsarts, concludeerde het Uwv dat appellant met ingang van 5 april 2013 weer in staat was om zijn arbeid te verrichten. Het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de verzekeringsartsen voldoende gemotiveerd hadden waarom appellant geschikt werd geacht voor de geselecteerde functies.
In hoger beroep heeft appellant zijn onvermogen om de geduide functies te verrichten betoogd, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de bevindingen van de verzekeringsartsen terecht had onderschreven. Appellant had geen nieuwe medische informatie overgelegd die zijn standpunt kon onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.