ECLI:NL:CRVB:2015:2950

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 juli 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
12/2915 AWBZ-S
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.J.H. Baljet en later mr. M.F. Vermaat, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het CIZ. De zaak betrof een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuursrechtelijke procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure met ongeveer negen maanden is overschreden. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 2.000,- voor verzoekster, die werd verdeeld tussen het CIZ en de Staat. Daarnaast werd het CIZ veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die in totaal € 4.454,37 bedroegen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet. De Raad heeft ook overwogen dat de kosten voor rechtsbijstand en de inschakeling van expertise redelijk waren en heeft de verzoeken van verzoekster in dat opzicht toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

12/2915 AWBZ-S, 13/783 AWBZ-S, 14/3901 AWBZ-S
Datum uitspraak: 29 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 april 2012, 10/4870 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Verzoekster] te [woonplaats] (verzoekster)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens verzoekster heeft mr. J.J.H. Baljet, advocaat, hoger beroep ingesteld. Nadien heeft mr. M.F. Vermaat, advocaat, zich als gemachtigde van verzoekster gesteld.
CIZ heeft op 1 juli 2014 een herziene beslissing op bezwaar genomen.
Bij brief van 9 januari 2015 heeft mr. Vermaat namens verzoekster het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht CIZ te veroordelen in de proceskosten in beroep en hoger beroep alsmede de kosten voor het inschakelen van de expertise van Welpart B.V. Verder is verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
De zaak is verwezen naar een enkelvoudige kamer van de Raad.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Artikel 8:73a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:73 van de Awb kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die de verzoeker lijdt.
1.2.
Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld.
1.3.
Op grond van artikel 21 van de Beroepswet zijn deze bepalingen van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
2.1.
De Raad ziet aanleiding om CIZ te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken. De kosten voor rechtsbijstand worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 1.225,- (1 punt voor het indienen van het hoger beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting van
20 maart 2013, 0,5 punt voor de reactie op de bij brief van de Raad van 29 mei 2013 verstrekte vraagstelling, bedrag per punt € 490,-). Van de kosten van het inschakelen van de expertise van Welpart B.V. komt het volledige bedrag van € 3.229,37 voor vergoeding in aanmerking. Voor matiging van dat bedrag zoals verzocht door CIZ ziet de Raad geen aanleiding. Het door de betreffende deskundigen gehanteerde tarief van
€ 85,- per uur is, afgezet tegen het maximumtarief van € 116,09, genoemd in artikel 6 van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, redelijk. Dit geldt evenzeer voor de hoogte van de reiskosten van de deskundigen.
2.2.
CIZ is al bij de aangevallen uitspraak veroordeeld voor de in beroep gemaakte proceskosten. Het verzoek om vergoeding van kosten moet in zoverre dan ook worden afgewezen.
3.1.
Voor de wijze van beoordeling van het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, wordt in de eerste plaats gewezen op de uitspraak van de Raad van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009).
3.2.
Voor het onderhavige geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door CIZ op 5 oktober 2009 tot de datum van deze uitspraak zijn vijf jaar en ongeveer negen maanden verstreken. De Raad ziet geen aanleiding de redelijke termijn voor deze procedure op meer dan vier jaar te stellen. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188. De redelijke termijn is dan ook met één jaar en ongeveer negen maanden overschreden. Dit leidt tot een schadevergoeding van vier maal € 500,-, dit is
€ 2.000,-.
3.3.
De periode tussen de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 8 oktober 2010 en deze uitspraak heeft vier jaar en ongeveer negen maanden in beslag genomen. Dat betekent dat een deel van de overschrijding van de redelijke termijn voor rekening van de Staat komt. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan verzoekster tot een bedrag van € 1.500,- en CIZ wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan verzoekster tot een bedrag van € 500,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • veroordeelt CIZ in de kosten van verzoekster tot een bedrag van
  • € 4.454,37;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan verzoekster van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 1.500,-;
  • veroordeelt CIZ tot betaling aan verzoekster van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn van € 500,-.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) R.L. Rijnen

UM