In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 29 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. J.J.H. Baljet en later mr. M.F. Vermaat, had hoger beroep ingesteld tegen een beslissing van het CIZ. De zaak betrof een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bestuursrechtelijke procedure. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn van de procedure met ongeveer negen maanden is overschreden. Dit leidde tot een schadevergoeding van € 2.000,- voor verzoekster, die werd verdeeld tussen het CIZ en de Staat. Daarnaast werd het CIZ veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster, die in totaal € 4.454,37 bedroegen. De uitspraak is gedaan op basis van de artikelen 8:73a en 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet. De Raad heeft ook overwogen dat de kosten voor rechtsbijstand en de inschakeling van expertise redelijk waren en heeft de verzoeken van verzoekster in dat opzicht toegewezen. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.