ECLI:NL:CRVB:2015:2935

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14/4237 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van financiële tegemoetkoming voor aanschaf fiets met hulpmotor

In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van een financiële tegemoetkoming die aan appellant was toegekend voor de aanschaf van een fiets met hulpmotor. Appellant had op 25 maart 2013 een tegemoetkoming van € 2.100,- ontvangen, maar moest binnen zes maanden bewijsstukken van de aankoop indienen. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam heeft op 7 november 2013 het besluit tot toekenning ingetrokken en het bedrag teruggevorderd, omdat appellant niet kon aantonen dat hij de fiets had aangeschaft. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, omdat de overgelegde bon geen firmanaam bevatte en de bankafschriften geen aankoop van de fiets konden bevestigen. Appellant ging in hoger beroep, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat hij geen nieuwe gronden had aangevoerd die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college terecht gebruik had gemaakt van zijn bevoegdheid om de tegemoetkoming in te trekken en terug te vorderen. De omstandigheden die appellant aanvoerde, zoals zijn gezondheidsproblemen en financiële situatie, werden niet als bijzondere omstandigheden beschouwd die een uitzondering op de regels rechtvaardigden. De Raad besloot dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/4237 WMO
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
25 juni 2014, 14/1329 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juli 2015. Appellant is verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C. Smit.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 25 maart 2013 heeft het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning aan appellant een financiële tegemoetkoming toegekend van € 2.100,- voor de aanschaf van een fiets met hulpmotor. In het besluit staat dat appellant binnen zes maanden na dagtekening van het besluit kopieën van de bon (factuur) en het betalingsbewijs (het liefst een bankafschrift) dient op te sturen naar de Dienst Wonen, Zorg en Samenleven van de gemeente Amsterdam. Het niet voldoen aan deze verplichting kan tot intrekking van het toekenningsbesluit en terugvordering van het toegekende bedrag leiden.
1.2.
Bij besluit van 7 november 2013 heeft het college het besluit van 25 maart 2013 ingetrokken en het bedrag van € 2.100,- teruggevorderd.
1.3.
Bij besluit van 21 februari 2014 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat uit de door appellant overgelegde bankafschriften en bon niet blijkt dat appellant de fiets met hulpmotor heeft aangeschaft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat de door appellant overgelegde bon van 21 augustus 2013 geen firmanaam vermeldt, zodat voor het college niet verifieerbaar is dat appellant de fiets daadwerkelijk heeft gekocht. Uit de overgelegde bankafschriften blijkt ook niet van de aankoop van de fiets, omdat hieruit slechts blijkt dat appellant op 15 augustus 2013 een bedrag van € 2.000,- contant heeft opgenomen. Verder is de fiets tijdens een buitendienstonderzoek niet bij appellant thuis aangetroffen. Voor zover appellant heeft aangevoerd dat hij in bewijsnood verkeert, omdat de Bikeshop waar hij de fiets gekocht heeft inmiddels failliet is verklaard, komt dit voor risico van appellant. In het toekenningsbesluit staat duidelijk vermeld dat appellant bewijsstukken van de aanschaf moet overleggen. Hij had zich daarom dienen te realiseren dat hij de aankoop afdoende diende te bewijzen. Dit betekent dat het college op grond van artikel 14, tweede lid, van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Amsterdam (Verordening), bevoegd was om het toekenningsbesluit in te trekken. Het college heeft in redelijkheid van die bevoegdheid gebruik gemaakt. Hierdoor was het college op grond van artikel 15, tweede lid, van de Verordening gehouden tot terugvordering van de toegekende financiële tegemoetkoming.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Hij heeft aangevoerd dat hij de fiets contant betaald heeft en de firmanaam op de bon staat. Verder valt de terugvordering van de financiële tegemoetkoming hem zwaar gezien zijn gezondheidsproblemen en inkomen uit uitkering. In het verleden is beslag gelegd op zijn inkomen vanwege schulden en daar is hij nu een jaar vanaf. Deze terugvordering zal betekenen dat hij weer in de ellende terecht komt.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen wezenlijk nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. Hij heeft zich beperkt tot het herhalen van de in bezwaar en beroep aangevoerde gronden.
4.2.
De rechtbank heeft de beroepsgronden op de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen afdoende besproken en genoegzaam gemotiveerd waarom deze gronden niet tot een vernietiging van het bestreden besluit leiden. De Raad kan zich geheel in de beoordeling van de gronden door de rechtbank vinden. De Raad voegt hieraan toe dat de door appellant aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden vormen op grond waarvan het college toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule bedoeld in artikel 35 van de Verordening.
4.3.
Uit 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) S. Aaliouli

AP