ECLI:NL:CRVB:2015:2934

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14/2560 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget en de uitsluiting van reistijdvergoeding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) door appellant werd beoordeeld. Appellant had een pgb ontvangen voor begeleiding op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had een zorgovereenkomst gesloten met een zorgaanbieder. De zorgaanbieder had kosten voor reistijd in rekening gebracht, die appellant wilde declareren uit het pgb. Het Zorgkantoor had echter besloten dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, wat leidde tot het hoger beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat de gedeclareerde reistijd niet voor betaling uit het pgb in aanmerking komt. De Raad baseerde zich op de Regeling subsidies AWBZ en de Beleidsregel CA-300-522 van de Nederlandse Zorgautoriteit, die expliciet stelt dat reistijd niet kan worden gedeclareerd. De Raad concludeerde dat appellant het pgb alleen mocht gebruiken voor de betaling van zorg zoals omschreven in de relevante wetgeving.

De uitspraak bevestigt dat de Nederlandse Zorgautoriteit bevoegd is om tarieven en prestatiebeschrijvingen vast te stellen en dat de zorgaanbieder geen kosten voor reistijd kan doorberekenen aan cliënten. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/2560 AWBZ
Datum uitspraak: 12 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 27 maart 2014, 13/3622 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Trias Zorgkantoor B.V. (Zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.H. Benard, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft gevoegd met de zaak 14/2563 plaatsgevonden op 1 juli 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door
N.P. Gorter. Het Zorgkantoor heeft zich laten vertegenwoordigen door J.H.M. van Rijn, bijgestaan door M. van der Stelt.
In de zaak 14/2563 wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft een persoonsgebonden budget toegekend gekregen voor (onder meer) begeleiding individueel op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Appellant heeft een zorgovereenkomst gesloten met [BV] met het oog op het verlenen van individuele begeleiding. In de bijbehorende werkafspraken is opgenomen dat appellant voor de begeleiding een uurvergoeding zal betalen van € 71,-, te verhogen met een reistijdvergoeding voor een half uur per begeleiding en een reiskostenvergoeding van € 0,19 per kilometer over een afstand van 23,2 kilometer. Over de maanden januari, februari en maart 2012 heeft Eddee 4,5 uur à € 71,- aan reistijd in rekening gebracht bij appellant, uitkomende op een bedrag van € 319,50. Met ingang van
1 april 2012 is Eddee een uurtarief van € 86,- in rekening gaan brengen zonder een verhoging voor reistijd.
1.3.
Bij besluit van 3 december 2012 heeft het Zorgkantoor een deel van de over de eerste zes maanden van 2012 verantwoorde bedragen afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 17 april 2013 (bestreden besluit) heeft het Zorgkantoor de verantwoorde bedragen (waaronder zowel het uurtarief van € 71,- als dat van € 86,-) aanvaard, behoudens het voor reistijd separaat gefactureerde bedrag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met verwijzing naar het Besluit zorgaanspraken AWBZ, de Regeling subsidies AWBZ en Beleidsregel CA-300-522 van de Nederlandse Zorgautoriteit geoordeeld dat de gedeclareerde reistijd niet voor betaling uit het pgb in aanmerking komt.
3. Appellant heeft zich tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en daarbij aangevoerd dat Eddee bij de vaststelling van het tarief een basistarief hanteerde zonder reistijd, omdat Eddee geen kosten voor reistijd in rekening wilde brengen aan cliënten waarvoor die kosten niet worden gemaakt. De reistijd werd daarom als toeslag enkel doorberekend aan cliënten die op een grotere afstand dan vijftien kilometer van de vestiging wonen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van de artikelen 1.1.1 en 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ, zoals deze bepalingen luidden in het jaar 2012, kan appellant het toegekende pgb uitsluitend gebruiken voor de betaling van zorg zoals die in artikel 2 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ is opgesomd. Appellant heeft het toegekende pgb dan ook alleen mogen gebruiken voor betaling voor de aan hem door [BV] verleende zorg zoals, in dit geval, in de vorm van begeleiding.
4.2.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) bevoegd is op grond artikel 57 van de Wet marktordening gezondheidszorg tarieven en prestatiebeschrijvingen vast te stellen. De NZa heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door de Beleidsregel Prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg 2012 (CA-300-522) vast te stellen. Deze beleidsregel omschrijft (voor zover hier van belang) in onderdeel 4 een uur directe zorgverlening als de directe contacttijd tussen zorgverlener en cliënt en sluit reistijd daarvan expliciet uit. Op grond van deze omschrijving heeft het Zorgkantoor dan ook terecht beslist dat de afzonderlijk in rekening gebrachte reistijd van de zorgverlener niet voor betaling uit het pgb in aanmerking komt.
4.3.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) S. Aaliouli

UM