ECLI:NL:CRVB:2015:2934
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verantwoording van een persoonsgebonden budget en de uitsluiting van reistijdvergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de verantwoording van een persoonsgebonden budget (pgb) door appellant werd beoordeeld. Appellant had een pgb ontvangen voor begeleiding op basis van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) en had een zorgovereenkomst gesloten met een zorgaanbieder. De zorgaanbieder had kosten voor reistijd in rekening gebracht, die appellant wilde declareren uit het pgb. Het Zorgkantoor had echter besloten dat deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking kwamen, wat leidde tot het hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht oordeelde dat de gedeclareerde reistijd niet voor betaling uit het pgb in aanmerking komt. De Raad baseerde zich op de Regeling subsidies AWBZ en de Beleidsregel CA-300-522 van de Nederlandse Zorgautoriteit, die expliciet stelt dat reistijd niet kan worden gedeclareerd. De Raad concludeerde dat appellant het pgb alleen mocht gebruiken voor de betaling van zorg zoals omschreven in de relevante wetgeving.
De uitspraak bevestigt dat de Nederlandse Zorgautoriteit bevoegd is om tarieven en prestatiebeschrijvingen vast te stellen en dat de zorgaanbieder geen kosten voor reistijd kan doorberekenen aan cliënten. De Raad heeft het hoger beroep van appellant afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.