ECLI:NL:CRVB:2015:2922

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 augustus 2015
Publicatiedatum
28 augustus 2015
Zaaknummer
14/5322 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de korting op de AOW-toeslag en de ANW-uitkering in het kader van de Algemene Ouderdomswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 28 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, geboren in 1944, ontving een pensioen en een toeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had een korting toegepast op de AOW-toeslag vanwege de inkomsten van de partner van de appellant, die een nabestaandenpensioen ontving. De appellant was het niet eens met deze korting en had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de Svb. De Raad oordeelde dat de appellant geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die aanleiding gaven om terug te komen op eerdere besluiten. De rechtbank had eerder het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad stelde vast dat de Svb correct had gehandeld door de ANW-uitkering in mindering te brengen op de AOW-toeslag, en dat het bezwaar van de appellant tegen de korting van de ANW-uitkering terecht niet-ontvankelijk was verklaard omdat het buiten de bezwaartermijn was ingediend. De Raad benadrukte dat de appellant niet had aangetoond dat de besluiten van de Svb onjuist waren en dat de regelgeving correct was toegepast. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, maar merkte op dat de Svb nog moest beslissen op het verzoek van de appellant om terug te komen van het besluit van 25 februari 2013.

Uitspraak

14/5322 AOW
Datum uitspraak: 28 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 8 augustus 2014, 13/3774 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft J. Struyk hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015. Namens appellant is Struyk verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P. van den Berg en
mr. M. van der Ent-Eltink.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren [in] 1944, ontving een pensioen en een toeslag op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). Op de toeslag werd een korting toegepast omdat zijn partner een nabestaandenpensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) ontving. De toeslag bedroeg in januari 2009 € 452,95 per maand. Appellants partner ontving daarnaast een nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (ANW).
1.2.
Bij besluit van 25 februari 2013 heeft de Svb appellant meegedeeld dat door een wijziging van de AOW vanaf 1 januari 2013 ook de ANW-uitkering meetelt voor de inkomsten die in mindering worden gebracht op de AOW-toeslag en dat de toeslag na aftrek van deze inkomsten € 46,91 bedraagt. Voorts is meegedeeld dat, omdat appellant niet tijdig over deze wijziging is geïnformeerd, hij tot 1 september 2013 een compensatie voor deze verlaging van de toeslag zal ontvangen. Appellant heeft tegen dit besluit geen rechtsmiddel aangewend.
1.3.
Bij besluit van 12 september 2013 heeft de Svb appellant bericht dat wegens een wijziging van de inkomsten van zijn partner de toeslag vanaf april 2013 € 49,12 bedraagt. Uit de bijgevoegde berekening van appellants pensioen plus de toeslag blijkt dat de in 1.2 genoemde compensatie per 1 september 2013 vervalt. Namens appellant is op 12 oktober 2013 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
1.4.
Bij beslissing op bezwaar van 22 november 2013 (bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar voor zover dat zich richtte tegen het in mindering brengen van het ABP-pensioen op de toeslag, ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de korting van de ANW-uitkering op de toeslag is niet-ontvankelijk verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Over de korting van de
ANW-uitkering op de toeslag heeft de rechtbank overwogen dat het bezwaar terecht gericht is geacht tegen het besluit van 25 februari 2013 en dat dit bezwaar te laat is ingediend. Het in mindering brengen van het ABP-pensioen op de toeslag is naar het oordeel van de rechtbank in overeenstemming met de geldende regelgeving.
3.1.
In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant herhaald dat appellant met het besluit van 25 februari 2013 niet duidelijk was dat de toeslag zou worden verlaagd. Hij ontving immers een compensatie voor die verlaging. Verder is wederom aangevoerd dat de korting van het ABP-pensioen en de ANW-uitkering niet in overeenstemming zijn met de regelgeving.
3.2.
De Svb heeft naar voren gebracht dat het besluit van 25 februari 2013 helder was en dat de korting op de toeslag in overeenstemming is met de AOW en het Algemeen Inkomensbesluit socialezekerheidswetten. (Inkomensbesluit).
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 september 2013. Dit besluit bevatte slechts een wijziging van de korting die op de AOW-toeslag werd toegepast wegens wijziging van de inkomsten van zijn partner. Over het in mindering brengen van die inkomsten op zich was al eerder beslist. Voor het ABP-pensioen was dit al enige jaren geleden, voor de ANW-uitkering was dit op 25 februari 2013. Appellants stelling dat de brief van laatstgenoemde datum niet helder was, kan niet worden gevolgd. Met de Svb en de rechtbank moet worden geoordeeld dat in deze brief duidelijk uiteen wordt gezet dat per
1 januari 2013 de ANW-uitkering op de AOW-toeslag in mindering wordt gebracht en dat appellant voor het daardoor ontstane inkomensverlies tot 1 september 2013 een compensatie zal ontvangen. De brief bevat dan ook een besluit waartegen, zoals daarin ook is vermeld, bezwaar kon worden gemaakt. Voor zover het bezwaar van 12 oktober 2013 zich tegen dit besluit van 25 februari 2013 richt, is het buiten de bezwaartermijn ingediend en daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
4.2.
Over de wijziging van de korting op zich zijn in bezwaar geen gronden aangevoerd. In zoverre kan het bezwaar niet slagen.
4.3.
In bezwaar is betoogd dat de korting van het gehele ABP-pensioen onjuist is, omdat dit pensioen moet worden beschouwd als inkomsten uit (vroegere) arbeid, zodat een deel moet worden vrijgesteld. De ANW-uitkering valt volgens appellant niet onder het inkomstenbegrip, zodat deze uitkering niet op de toeslag in mindering kan worden gebracht. Dit moet worden opgevat als een verzoek om terug te komen van de eerdere besluiten over de korting van de toeslag.
4.4.
Een bestuursorgaan is bevoegd om een verzoek om terug te komen van een eerder genomen besluit inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen. Indien na een eerder afwijzend besluit een besluit van dezelfde strekking wordt genomen, kan door het instellen van beroep tegen dat laatste besluit in beginsel niet worden bereikt dat de bestuursrechter dat besluit toetst als ware het een eerste afwijzing. Bij een doorlopende (periodieke) aanspraak als hier aan de orde, moet voor de toetsing een splitsing worden aangebracht. Wat betreft de periode voorafgaande aan de aanvraag, dient de bestuursrechter zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of veranderde omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. Feiten of omstandigheden waarvan zonder meer duidelijk is dat ze geen rol kunnen spelen bij het besluit worden niet als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden beschouwd. Voor de periode na de aanvraag moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toets plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar dat een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager wordt tegengeworpen.
4.5.
Voor zover het verzoek van appellant het in mindering brengen van het ABP-pensioen op de AOW-toeslag betrof, heeft de Svb dit verzoek in het bestreden besluit ten volle beoordeeld. Hoewel het bestreden besluit in zoverre moet worden beschouwd als een primair besluit, waartegen bezwaar gemaakt kon worden, ziet de Raad uit een oogpunt van proceseconomie aanleiding de door de Svb genomen beslissing in deze procedure te beoordelen.
4.6.
De stelling van appellant dat het ABP-pensioen moet worden beschouwd als inkomen in verband met arbeid en dat dit pensioen daarom niet in zijn geheel in mindering mocht worden gebracht op de toeslag, vormt geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid zoals omschreven in 4.4. Verder heeft de Svb voor de aard van het ABP-pensioen terecht verwezen naar artikel 2:4, eerste lid, aanhef en onder m, van het Inkomensbesluit. Op grond van deze bepaling wordt onder overig inkomen verstaan: een uitkering op grond van een pensioenregeling als bedoeld in de Wet op de Loonbelasting 1964. Dit inkomen moet op grond van artikel 10 van de AOW geheel op de toeslag in mindering worden gebracht. Het verzoek van appellant is derhalve terecht afgewezen.
4.7.
Voor zover appellant heeft verzocht het besluit tot het in mindering brengen van zijn ANW-uitkering op de AOW-toeslag te herzien, heeft de Svb daarop nog niet beslist. Hierover kan wel worden opgemerkt dat de stelling van appellant dat deze uitkering niet als inkomen kan worden aangemerkt, niet slaagt. De Svb heeft terecht verwezen naar artikel 2:4, eerste lid, aanhef en onder j, van de Inkomensbesluit. In dit artikeldeel is bepaald dat een uitkering op grond van de ANW als overig inkomen wordt beschouwd. Wel van belang zijn hier
artikel 64a van de AOW zoals dit per 1 januari 2011 is ingevoerd, en de Tijdelijke regeling tegemoetkoming wijziging inkomensbegrip AOW/ANW. Hierin werd voorzien in een overgangsperiode respectievelijk een tijdelijke compensatie voor het verlies van een deel van AOW-toeslag door het daarop in mindering brengen van de ANW-uitkering. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van heden, ECLI:NL:CRVB:2015:2592. De Raad deelt niet de mening van de Svb, zoals ter zitting verwoord, dat appellant betreffende de overgangsregeling niet kan verzoeken terug te komen van het besluit van 25 februari 2013 omdat de compensatie die hem was toegekend, al op 1 september 2013 was geëindigd. Nu appellant volgens genoemde uitspraak gedurende een langere periode compensatie toekwam, kan dit voor de toekomst worden hersteld.
4.8.
Het onder 4.2 tot en met 4.7 overwogen leidt tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak - zij het met verbetering van gronden - voor bevestiging in aanmerking komt. Wel moet de Svb nog beslissen op het verzoek van appellant terug te komen van zijn besluit van
25 februari 2013.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en
E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) S. Aaliouli

AP