ECLI:NL:CRVB:2015:2902

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
27 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/4100 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinair ontslag van een behandelfunctionaris bij de Belastingdienst wegens plichtsverzuim en onjuiste aangiften

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant die werkzaam was als behandelfunctionaris bij de Belastingtelefoon/Douane van de Belastingdienst. De appellant is disciplinair ontslagen door de staatssecretaris van Financiën vanwege verschillende beschuldigingen van plichtsverzuim. De gedragingen die aan de appellant zijn verweten omvatten het ongevraagd verzenden van bestellingen, het verrichten van fiscale werkzaamheden voor derden, en het onjuist invullen van aangiften. De Centrale Raad van Beroep heeft op 27 augustus 2015 uitspraak gedaan in deze zaak.

De appellant heeft in hoger beroep de aangevallen uitspraak van de rechtbank Limburg bestreden, waarin het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond was verklaard. De Raad heeft vastgesteld dat de staatssecretaris bevoegd was om de disciplinaire maatregel van ontslag op te leggen, gezien de ernst van de verweten gedragingen. De Raad heeft daarbij het grote belang van integriteit en betrouwbaarheid van medewerkers van de Belastingdienst benadrukt, vooral in het kader van fiscale verplichtingen.

De Raad heeft de argumenten van de appellant, waaronder het beroep op onrechtmatig verkregen bewijs, verworpen. De Raad concludeert dat de appellant zich schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar plichtsverzuim en dat de opgelegde disciplinaire maatregel van ontslag niet onevenredig is aan de aard en ernst van het plichtsverzuim. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/4100 AW
Datum uitspraak: 27 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 13 juni 2014, 13/1661, (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Staatssecretaris van Financiën (staatssecretaris)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015. Appellant is verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.A.W.M. van Gerwen en
mr. B.J.M. Oenema.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was vanaf 1985 werkzaam bij de Belastingdienst, laatstelijk in de functie van behandelfunctionaris bij de Belastingtelefoon/Douane.
1.2.
Op 5, 7 en 11 januari 2011 heeft de echtgenoot van de leidinggevende van appellant ongevraagd zendingen van de Belastingdienst ontvangen, waaronder dozen met honderden aangifteformulieren en enveloppen. Uit intern onderzoek is gebleken dat de bestellingen zijn gedaan vanaf accounts van medewerkers van de Belastingtelefoon/Douane. Deze medewerkers, onder wie appellant, zijn ondervraagd. Appellant heeft in twee gesprekken te kennen gegeven niets van de bestellingen te weten. Op 5 juli 2011 heeft appellant zijn leidinggevenden een opname laten horen die hij op 1 juni 2011 heeft gemaakt van een telefoongesprek met zijn collega V, om te bewijzen dat niet hij maar V de bestellingen heeft geplaatst. In een e-mail van 2 november 2011 heeft V onder meer verklaard dat appellant van begin af aan betrokken was bij de geplaatste bestellingen.
1.3.
Los van het voorgaande is naar aanleiding van een signaal uit het project ‘VT-fraude’ in oktober 2011 een boekenonderzoek gestart naar 158 digitale aangiften die zijn verstuurd vanaf IP adressen van appellant en zijn echtgenote. Deze aangiften vielen op omdat er een hoog bedrag aan buitengewone uitgaven was opgevoerd. Diverse personen hebben verklaard dat appellant in voorgaande jaren de aangifte (mede) heeft ingevuld. Met ingang van 9 januari 2012 is appellant geschorst. Op 15 juni 2012 is het definitieve rapport van het boekenonderzoek verschenen.
1.4.
Na het voornemen daartoe, waarover appellant zijn zienswijze heeft ingediend, heeft de staatssecretaris appellant bij besluit van 19 oktober 2012 met toepassing van de artikelen 50, eerste lid, 80 en 81, eerste lid, aanhef en onder l, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement disciplinair ontslag verleend met ingang van de tweede dag na dagtekening van dit besluit. Bij besluit van 24 april 2013 (bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar tegen het besluit van 19 oktober 2012 ongegrond verklaard.
1.5.
Aan het ontslag zijn de volgende gedragingen ten grondslag gelegd:
a. appellant heeft een bijdrage geleverd aan het herhaaldelijk plaatsen van ongevraagde bestellingen in de systemen van de Belastingdienst eind december 2010 en begin januari 2011 en heeft desgevraagd geen openheid van zaken gegeven over zijn betrokkenheid hierbij;
b. appellant heeft verboden werkzaamheden verricht, te weten het voor derden al dan niet tegen betaling verrichten van fiscale werkzaamheden (het verzorgen van aangiften Inkomstenbelasting);
c. appellant heeft voor derden bewust hun aangiften onjuist ingevuld door buitengewone lasten en studiekosten op te voeren die niet bestonden of ontvangen alimentatie niet als inkomen op te geven;
d. appellant heeft zijn aangifte Inkomstenbelasting en Premie Volksverzekeringen over het jaar 2008 (IB/PVV 2008) onjuist ingevuld.
2.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellant de aangevallen uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Geen openheid over verzenden ongevraagde bestellingen (a)
4.1.1.
Voor het standpunt van appellant dat hij had bedongen de opname van het telefoongesprek met V niet anderszins te gebruiken of aan derden beschikbaar te stellen, is in de stukken geen steun te vinden. Uit het verslag van het gesprek op 5 juli 2011 blijkt dit niet en in de aanvulling op dit verslag van 6 juli 2011 staat vermeld dat appellant bereid was om de opname te delen met een derde partij mocht het onderzoek worden overgedragen. In lijn hiermee heeft appellant kort daarop een usb-stick met de opname aan zijn leidinggevende overhandigd. Voor zover appellant meent dat de opname van het telefoongesprek en de transcriptie daarvan onrechtmatig verkregen bewijsmiddelen zijn, is van belang dat het gebruik van dergelijke bewijsmiddelen volgens vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van 22 januari 2004, ECLI:NL:CRVB:2004:AO3220) slechts dan niet is toegestaan, indien zij zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar is. Van op een dergelijke wijze verkregen bewijsmiddelen is geen sprake.
4.1.2.
Uit de van het telefoongesprek tussen appellant en V gemaakte transcriptie volgt, ook uit de versie die volgens appellant de juiste is, dat hij van begin af aan heeft geweten dat V de ongevraagde bestellingen voor de echtgenoot van hun leidinggevende heeft geplaatst. Dit blijkt ook uit de in lijn daarmee afgelegde verklaring van ex-collega L van 18 november 2011. In weerwil daarvan heeft appellant tijdens het feitenonderzoek tot twee maal toe op vragen daarover geen opening van zaken gegeven, terwijl van hem verwacht had mogen worden dat hij hierover transparant zou zijn.
Fiscale werkzaamheden voor derden (b)
4.2.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat het voor medewerkers van de Belastingdienst verboden is om voor derden fiscale werkzaamheden te verrichten.
4.2.2.
In het naar het oordeel van de Raad deugdelijk en zorgvuldig uitgevoerde boekenonderzoek heeft de Belastingdienst aan de hand van aangiften die waren verzonden vanaf aan appellant en zijn echtgenote toegewezen IP-adressen aanvankelijk negentien personen bevraagd. Omdat appellant het niet eens was met de selectie van deze personen is het onderzoek uitgebreid tot 31 personen. In de bezwaarfase heeft de staatssecretaris de niet geanonimiseerde verklaringen overgelegd van deze personen. Meer dan tien van hen hebben verklaard dat appellant alleen of samen met zijn echtgenote hun aangifte heeft ingevuld. Ook twee collega’s hebben verklaard dat appellant voor hen en hun familieleden aangiften heeft gedaan. De 45 door appellant ingebrachte verklaringen van voormalige en huidige klanten van zijn vrouw dat hij bij het invullen van hun aangifte niet betrokken was kunnen aan de waarde van deze verklaringen niet afdoen, reeds omdat die - op één na - afkomstig zijn van andere personen.
4.2.3.
Appellant heeft voorts verklaringen overgelegd van een echtpaar dat ze bij het afleggen van hun verklaring door de Belastingdienst onder druk waren gezet en van een echtpaar dat de Belastingdienst hen woorden in de mond had gelegd. Deze verklaringen, die verder niet zijn toegelicht, maken niet aannemelijk dat de verklaringen van de onder 4.2.2 genoemde andere personen onder druk zijn afgelegd of onjuist zouden zijn.
Onjuist ingevulde aangiften (c)
4.3.1.
Drie personen, F, M en K hebben verklaard dat appellant onjuiste aangiften voor hen heeft gedaan, onder meer door niet bestaande buitengewone lasten en studiekosten op te voeren. Ook de onder 4.2.2 genoemde collega’s hebben verklaard dat appellant de aangiften op eenzelfde wijze onjuist invulde. De Belastingdienst heeft navorderingsaanslagen opgelegd.
De Raad heeft geen redenen om aan de juistheid van de afgelegde verklaringen te twijfelen.
Onjuiste eigen aangifte IB/PVV 2008 (d)
4.4.1.
Appellant heeft zijn verboden neveninkomsten niet opgegeven in zijn aangifte IB/PVV 2008, zodat deze alleen al daarom onjuist is ingevuld.
4.4.2.
Appellant heeft in hoger beroep verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, van 29 januari 2015, 12/7090, en aangevoerd dat zijn beroep tegen de opgelegde aanslag IB/PVV 2008 gegrond is verklaard. De meervoudige kamer belastingrecht van de rechtbank heeft in deze uitspraak, die inmiddels in kracht van gewijsde is gegaan, het beroep van appellant weliswaar gegrond verklaard, maar ook uitdrukkelijk en zonder voorbehoud overwogen dat appellant in 2008 in bepaalde gevallen betrokken was bij het doen van aangiften voor derden en daaruit niet opgegeven neveninkomsten had, zij het niet op zo grote schaal als de inspecteur had aangenomen. Verder blijkt uit deze uitspraak dat appellant in zijn aangifte, net zoals in de aangiften van anderen, scholingsuitgaven en buitengewone uitgaven heeft opgevoerd die niet aftrekbaar zijn.
4.5.1.
Uit 4.1.1 tot en met 4.4.2 volgt dat appellant zich aan de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. Deze gedragingen leveren toerekenbaar plichtsverzuim op, zodat de staatssecretaris bevoegd was appellant een disciplinaire maatregel op te leggen.
4.5.2.
Gegeven het grote belang dat de staatssecretaris mag hechten aan integriteit en betrouwbaarheid van medewerkers van de Belastingdienst, in het bijzonder bij het nakomen van hun fiscale verplichtingen, kan de aan appellant opgelegde disciplinaire maatregel van ontslag niet als onevenredig aan de aard en ernst van het plichtsverzuim worden aangemerkt.
4.6.
Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K.J. Kraan als voorzitter en J.N.A. Bootsma en M.T. Boerlage als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 27 augustus 2015.
(getekend) K.J. Kraan
(getekend) S.W. Munneke

HD