ECLI:NL:CRVB:2015:2890

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
25 augustus 2015
Publicatiedatum
27 augustus 2015
Zaaknummer
14/817 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R.H.M. Roelofs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ontheffing sollicitatieverplichting op basis van de WWB

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen, waarbij appellant voor de duur van twee jaar ontheffing van de sollicitatieverplichting is verleend op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant ontving sinds 9 oktober 2008 bijstand en was meermaals tijdelijk ontheven van zijn sollicitatieverplichting vanwege medische klachten en persoonlijke omstandigheden. Het college had in een eerder besluit appellant opnieuw ontheven van deze verplichting tot en met 1 februari 2015, maar dit besluit werd door de rechtbank ongegrond verklaard. Appellant is van mening dat zijn specifieke situatie een ontheffing voor vijf jaar rechtvaardigt, maar het college heeft niet gemotiveerd waarom de ontheffing voor twee jaar is vastgesteld en er is geen recente medische rapportage overgelegd. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat het college niet onredelijk heeft gehandeld door de ontheffing voor twee jaar te verlenen. De Raad benadrukt dat de wet geen minimum of maximum periode voor ontheffing voorschrijft en dat het college beoordelingsvrijheid heeft bij het vaststellen van de termijn. De Raad bevestigt dat de beslissing van het college in lijn is met de doelstellingen van de WWB, die gericht zijn op het stimuleren van arbeidsinschakeling. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/817 WWB
Datum uitspraak: 25 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 23 december 2013, 13/3672 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Gilze en Rijen (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.M.M. Heijkant, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Heijkant. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
C.B.M. Peters.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving ten tijde in geding sinds 9 oktober 2008 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft appellant in verband met zijn medische klachten, beperkingen en persoonlijke omstandigheden meermaals achtereen tijdelijk ontheven van zijn sollicitatieverplichting.
1.2.
Bij besluit van 4 februari 2013 heeft het college appellant om dezelfde reden tot en met
1 februari 2015 opnieuw ontheven van zijn sollicitatieverplichting. Het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar is bij besluit van 30 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Appellant stelt zich op het standpunt dat zijn specifieke situatie moet leiden tot een ontheffing van vijf jaar. Het college heeft niet gemotiveerd waarom tot een ontheffing voor de duur van twee jaar is besloten. Ook ligt aan de beslissing geen recente medische rapportage ten grondslag, hoewel appellant daarom meermaals heeft verzocht. Appellant heeft er mede in verband met zijn psychische klachten belang bij dat hem voor langere tijd duidelijkheid en rust worden geboden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of het college appellant voor een langere periode dan twee jaar, namelijk voor de duur van vijf jaar, ontheffing van zijn sollicitatieverplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB had moeten verlenen.
4.2.
Volgens vaste rechtspraak (uitspraak van 10 juni 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1989) is bijstandsverlening erop gericht degenen die daartoe in staat zijn te stimuleren om betaald werk te vinden en dat voor degenen die dat nog niet kunnen, wordt gezocht naar mogelijkheden om hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Mede gelet op de in
artikel 18, eerste lid, van de WWB neergelegde opdracht aan het college tot afstemming van aan de bijstand verbonden verplichtingen, zal bij heronderzoeken dan ook periodiek moeten worden bezien of, en zo ja in hoeverre, er aanleiding is om tot arbeidsinschakeling strekkende verplichtingen (opnieuw) aan de bijstand te verbinden of om voor een bepaalde periode verleende ontheffing van deze verplichtingen voort te zetten, in te trekken of te wijzigen. Een besluit om deze verplichtingen voorgoed niet aan een belanghebbende op te leggen of om zonder tijdsbepaling ontheffing te verlenen van verplichtingen gericht op inschakeling in de arbeid, zou daarmee in strijd zijn. Daarin ligt besloten dat een ontheffing voor de tijdsduur van vijf jaar, zoals door appellant is beoogd, evenzeer haaks zou staan op de uitgangspunten en de doelstelling van de WWB.
4.3.
In de wet en wetsgeschiedenis (Kamerstukken II, 2002-2003, 28 870, nr. 3, pp. 5-8
En 38-41) zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een bepaling van een als minimum of maximum te hanteren periode van ontheffing van de verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de WWB. Het college dient zich bij de op te leggen verplichtingen te richten op de mogelijkheden die de betrokkene nog wel heeft en dient daarnaast periodiek te bezien of de situatie van de betrokkene is gewijzigd. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat het college beoordelings- en beleidsvrijheid toekomt bij de bepaling van de termijn van een tijdelijke ontheffing van de in artikel 9, eerste lid, van de WWB vermelde verplichtingen wegens dringende redenen (uitspraak van 1 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7208).
4.4.
Door ontheffing van de sollicitatieverplichting te verlenen voor de duur van twee jaar heeft het college niet op onredelijke wijze gebruik gemaakt van deze bevoegdheid. Daarbij is van belang dat het college de vaste gedragslijn hanteert om iedere betrokkene tenminste jaarlijks te spreken in het kader van de re-integratie om zo, waar nodig, hulp te verlenen bij sociaal isolement, vrijwilligerswerk of andere stappen richting de arbeidsmarkt. Gelet hierop is het college reeds in voor appellant gunstige zin afgeweken van zijn vaste gedragslijn, door aan appellant een ontheffing voor de duur van twee jaar te verlenen. Niet valt in te zien op welke wijze een nieuw medisch onderzoek had kunnen bijdragen aan de besluitvorming in deze door het college. Immers niet in geschil is dat appellant medische en psychische beperkingen heeft die hem serieus beperken in zijn toegang tot de reguliere arbeidsmarkt. Overigens doet de omstandigheid dat de medische situatie van appellant verslechterd zou zijn, niet af aan de in 4.2 vermelde, aan het college opgelegde verplichting tot periodiek heronderzoek. De enkele stelling van appellant, dat de voortdurende onzekerheid rondom zijn arbeids(on)geschiktheid maakt dat zijn psychische klachten toenemen, is niet onderbouwd met bijvoorbeeld objectieve medische stukken en blijkt overigens ook niet uit het dossier. Met de rechtbank moet dan ook worden geoordeeld dat geen grond bestaat voor het standpunt van appellant dat het college hem voor een langere termijn dan twee jaar van zijn verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB ontheffing had moeten verlenen.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs, in tegenwoordigheid van C.M.A.V. van Kleef als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 augustus 2015.
(getekend) R.H.M. Roelofs
(getekend) C.M.A.V. van Kleef

HD