ECLI:NL:CRVB:2015:2883

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
26 augustus 2015
Zaaknummer
14/2723 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de weigering van een WIA-uitkering en de medische grondslag

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Overijssel. De appellant, die sinds 15 december 2010 met pijnklachten aan de rechterarm uitgevallen is na een ongeval op het werk, heeft hoger beroep ingesteld tegen de weigering van zijn WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het Uwv had vastgesteld dat appellant per 30 november 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de afwijzing van zijn uitkeringsaanvraag. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten.

In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank onvoldoende rekening heeft gehouden met de ernst van zijn klachten, waaronder niet alleen de rechterarmproblematiek en OSAS, maar ook psychische klachten zoals depressie en persoonlijkheidsproblematiek. Appellant verzocht om de benoeming van een onafhankelijke deskundige voor nader onderzoek naar zijn klachten. De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk is. De rapporten van de verzekeringsartsen tonen aan dat er voldoende rekening is gehouden met de klachten van appellant.

De Raad concludeert dat er geen reden is om te twijfelen aan de medische grondslag van het besluit van het Uwv. De aanvullende stukken die appellant in hoger beroep heeft ingediend, bieden geen nieuwe inzichten die de eerdere conclusies van de rechtbank kunnen ondermijnen. De Raad bevestigt daarom de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellant af. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2723 WIA
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
8 april 2014, 13/633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. U. Yildirim, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 19 juni 2015 nog nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015. Appellant is verschenen bijgestaan door mr. Yildirim. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. P.J. Reith.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 15 december 2010 uitgevallen met pijnklachten aan de rechterarm na een ongeval op het werk als monteur bij [bedrijf] .
1.2.
Bij besluit van 16 november 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 30 november 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat hij per die datum minder dan
35% arbeidsongeschikt is. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is bij besluit van
5 februari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Tevens zijn bepalingen gegeven over de vergoeding van proceskosten en griffierecht. Hiertoe heeft de rechtbank (samengevat) overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit in rechte stand houdt, terwijl de arbeidskundige grondslag pas in beroep op voldoende voor appellant passende functies is komen te berusten.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank met het Uwv de ernst van zijn klachten niet voldoende in acht heeft genomen. Appellant meent dat hij door zijn medische klachten (niet herstelde rechterarm, OSAS, stofwisselingsstoornissen) en zijn psychische klachten, depressieve klachten en persoonlijkheidsproblematiek arbeidsongeschikt is voor meer dan 35% en daarom in aanmerking dient te komen voor een WIA-uitkering.
Appellant stelt zich op het standpunt dat de arm- en OSAS-klachten onvoldoende zijn onderzocht en dat met de ernst van de psychische klachten onvoldoende rekening is gehouden. Ter zitting heeft appellant verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen voor nader onderzoek naar zijn klachten.
4.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Appellant heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat het hoger beroep uitsluitend is gericht tegen het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.3.
In hoger beroep heeft appellant in essentie dezelfde gronden naar voren gebracht als hij ook bij de rechtbank heeft aangevoerd. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat die gronden niet kunnen slagen. Uit de door de rechtbank genoemde rapporten van verzekeringsartsen blijkt dat met de rechterarmproblematiek van appellant en met de OSAS-klachten rekening is gehouden. Er is geen grond voor het oordeel dat de belastbaarheid van appellant op deze punten is overschat. Onder verwijzing naar de genoemde rapporten heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat ook naar de psychische klachten onderzoek is verricht zowel door de verzekeringsarts bezwaar en beroep als door de door hem ingeschakelde deskundigen psychiater dr. S. Russo, drs. I. Visser (psychiater/neuropsycholoog NIP) en drs. J.A. ter Stege (neuropsycholoog). De conclusie van de rechtbank dat zij geen grond aanwezig acht voor het standpunt van appellant, dat hij op psychisch vlak meer beperkingen heeft, wordt onderschreven. Dit betekent dat de medische grondslag het bestreden besluit kan dragen.
4.4.
De stukken die appellant in hoger beroep nog heeft ingediend doen geen twijfel ontstaan aan de deugdelijkheid van de medische grondslag waarop het bestreden besluit berust. Het onderzoek van SEIN, Expertisecentrum voor epilepsie en slaapgeneeskunde, dateert uit april 2015 en de resultaten daarvan zien niet op de in dit geding van belang zijnde datum, zijnde
30 november 2012. Op deze datum waren de apneuklachten licht tot matig en daarmee is door de arts van het UWV rekening gehouden. De omstandigheid dat appellant door de gemeente Zwolle in april van 2015 in het kader van een bijstandsuitkering is vrijgesteld van de sollicitatieverplichting, kan evenmin van doorslaggevende betekenis worden geacht voor de medische situatie van appellante op de datum in geding. Het mailbericht, gedateerd 15 januari 2015, van de behandelend psychiater bevat slechts een diagnose en is te summier om twijfel te doen ontstaan aan de juistheid van de medische grondslag van de aan de orde zijnde besluitvorming. Gezien het voorgaande is er geen aanleiding een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.5.
Uit hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd voor zover aangevochten.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door C.C.W. Lange als voorzitter en E.W. Akkerman en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van B. Fotchind als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015.
(getekend) C.C.W. Lange
(getekend) B. Fotchind

UM