ECLI:NL:CRVB:2015:2874

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
14/1146 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering en geschiktheid voor geduide functies na psychische klachten

In deze zaak gaat het om de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die sinds februari 2011 uitgevallen is voor zijn werk als sondeermeester door psychische klachten en coxartrose. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft vastgesteld dat appellant met ingang van 13 februari 2013 geen recht op een uitkering heeft, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op het standpunt dat appellant, rekening houdend met zijn medische beperkingen, geschikt is voor algemeen geaccepteerde arbeid. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig heeft plaatsgevonden en de medische grondslag van het besluit deugdelijk is gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zijn oordeel gebaseerd op dossierinformatie en heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast. Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen, maar de Raad voor de Rechtspraak heeft deze gronden als herhalingen van eerdere argumenten beschouwd en onderschreven dat de rechtbank terecht oordeelde dat de FML correct was.

De Raad heeft geconcludeerd dat het Uwv voldoende gemotiveerd heeft aangetoond dat de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden in de geduide functies. De verzoeken van appellant om een onafhankelijke deskundige te benoemen en om schadevergoeding zijn afgewezen. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1146 WIA
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 16 januari 2014, HAA 13/4001 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. R.A. Severijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Severijn. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
E.M.C. Beijen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 16 februari 2011 uitgevallen voor zijn werk als sondeermeester ten gevolge van psychische klachten en coxartrose, beginnend duplex. Later zijn daar pols- en gehoorklachten bijgekomen. Bij besluit van 15 januari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 13 februari 2012 lees: 2013 geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Daaraan ligt het standpunt ten grondslag, dat appellant met in achtneming van zijn medische beperkingen geschikt is voor algemeen geaccepteerde arbeid. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Bij besluit van 6 augustus 2013 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard, onder verwijzing naar de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 18 juli 2013 en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 30 juli 2013.
2.1.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het medisch onderzoek zorgvuldig plaatsgevonden en is de medische grondslag van het bestreden besluit deugdelijk gemotiveerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep, die aanwezig is geweest op de hoorzitting, heeft zijn oordeel gebaseerd op dossierinformatie en heeft de ontvangen (nadere) informatie van de behandelaars van appellant beoordeeld. Naar aanleiding van zijn onderzoek heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) op 18 juli 2013 aangepast.
2.2.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de mogelijkheden en beperkingen van appellant op juiste wijze in de FML van 18 juli 2013 neergelegd. De rechtbank heeft overwogen, dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapporten afdoende gemotiveerd heeft waarom geen aanleiding bestaat tot het aannemen van (zwaardere) beperkingen (dan reeds aangenomen). Appellant heeft niet met medische stukken onderbouwd dat de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist zouden zijn. De overgelegde verklaringen van de KNO-arts en de psychiater volstaan in dit verband niet. Hieruit volgen weliswaar diagnoses, maar het is aan de verzekeringsarts om deze te kwalificeren in het licht van de Wet WIA. De verzekeringsartsen hebben reeds verschillende (zware) beperkingen aangenomen. Zonder nadere toelichting en medische onderbouwing van appellant valt niet in te zien waarom dit onvoldoende zou zijn.
2.3.
Naar aanleiding van de stelling van appellant dat de verzekeringsgeneeskundige protocollen onvoldoende in acht zijn genomen, heeft de rechtbank overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de diagnoses depressie en angststoornis heeft gesteld, en/of overgenomen van de psychiater, de informatie van de psychiater heeft beoordeeld, een uitvoerige anamnese heeft opgenomen en verschillende (verdergaande) beperkingen heeft aangenomen. De rechtbank ziet, zonder nadere toelichting van appellant, niet in in welk opzicht de verzekeringsarts bezwaar en beroep verzuimd heeft de protocollen te volgen.
2.4.
Wat betreft de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat de objectief vastgestelde beperkingen voldoende gemotiveerd weergegeven zijn in de FML van 18 juli 2013 en dat appellant op grond van die FML geacht wordt de geduide functies te kunnen uitoefenen.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep opnieuw aangevoerd - kort weergegeven - dat hij meer beperkt is dan door het Uwv is aangenomen. Hij stelt dat zijn klachten, in het bijzonder de psychische problematiek, zijn onderschat en dat ten onrechte geen urenbeperking is vastgesteld. Ook heeft appellant herhaald dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep ten onrechte het Verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis onvoldoende heeft gevolgd. Hij meent daarom dat de geduide functies zijn belastbaarheid te boven gaan.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De gronden die appellant heeft aangevoerd in hoger beroep zijn in essentie een herhaling van hetgeen hij in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die beroepsgronden afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat de desbetreffende gronden niet slagen. De overwegingen die aan het oordeel ten grondslag liggen worden door de Raad onderschreven.
4.2.
Ook in hoger beroep stelt appellant dat hij meer of zwaarder beperkt is, voor de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden dan weergegeven in de FML van 18 juli 2013. Ter ondersteuning heeft hij een brief van zijn huisarts overgelegd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overwogen dat hierin geen aspecten of argumenten van medische aard naar voren komen die niet reeds bekend waren. Deze brief vormt voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen aanleiding voor een ander standpunt. De Raad heeft geen aanleiding om aan dit standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen.
4.3.
De Raad volgt ook het oordeel van de rechtbank, onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad (onder meer de uitspraak van 16 september 2009, ECLI:CRVB:2009:BJ7873), dat met de gestelde klachten waarmee volgens het Verzekeringsgeneeskundig protocol Depressieve stoornis rekening gehouden moet worden al voldoende rekening is gehouden.
4.4
Gelet hierop ziet de Raad geen aanleiding om, zoals door appellant verzocht, een onafhankelijke deskundige te benoemen.
4.5.
Uitgaande van de juistheid van de FML van 18 juli 2013 heeft het Uwv voldoende gemotiveerd dat gelet op de belastende aspecten in de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies de belastbaarheid van appellant niet wordt overschreden, zodat hij geschikt te achten is om de werkzaamheden in deze functies te verrichten.
4.6.
Uit hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Dit betekent dat voor een veroordeling tot vergoeding van de gevraagde schadevergoeding, bestaande uit de wettelijke rente, geen plaats is.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek tot veroordeling van het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente af.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E. Dijt en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Crum

AP