ECLI:NL:CRVB:2015:2872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
13/5005 WAO-T
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over herziening WAO-uitkering en zorgvuldigheid medisch onderzoek

In deze tussenuitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 14 augustus 2015, met zaaknummer 13/5005 WAO-T, wordt de herziening van de WAO-uitkering van appellant besproken. Appellant, die sinds 2000 een WAO-uitkering ontving, had zijn uitkering aangevraagd vanwege een verslechtering van zijn gezondheid na een verkeersongeval in 2010. Het Uwv had de uitkering verhoogd, maar appellant was het niet eens met de beoordeling van zijn beperkingen en de geschiktheid van de voorgehouden functies. De rechtbank Gelderland had het beroep van appellant ongegrond verklaard, maar in hoger beroep oordeelt de Raad dat het medisch onderzoek niet zorgvuldig is geweest. De Raad stelt vast dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen op hand- en vingergebruik, wat leidt tot een onvoldoende gemotiveerd bestreden besluit. De Raad geeft het Uwv de opdracht om het gebrek in het besluit te herstellen en de medische grondslag te verduidelijken, waarbij specifieke termen zoals 'hoogfrequent' en 'bovennormaal' nader moeten worden ingevuld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in het medisch onderzoek en de motivering van de geschiktheid van functies voor de appellant.

Uitspraak

13/5005 WAO-T
Datum uitspraak: 14 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Tussenuitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
30 juli 2013, 13/433 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.A.C. van Etten, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft het Uwv een nader rapport ingediend van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Etten als zijn gemachtigde en mw. A. Kabaktebe als tolk. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.W.A. Blind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was sinds 22 oktober 1979 werkzaam bij [naam B.V.] voor 42,3 uur per week als onderhoudsmonteur/machinebediener. Hij is in 1999 uitgevallen voor dit werk wegens gewrichtsklachten aan de handen. Appellant genoot sinds 5 oktober 2000 een WAO-uitkering, sinds januari 2002 berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
35 tot 45%. Hij is blijven werken in een aangepaste functie als onderhoudsmonteur/machinebediener voor 24 uur per week bij zijn eigen werkgever.
1.2.
Naar aanleiding van een hem op 6 april 2010 overkomen verkeersongeval heeft appellant zich ziek gemeld voor zijn werk met fysieke klachten en angstklachten. Hij heeft niet meer hervat in een aangepaste functie en het dienstverband is vervolgens beëindigd met ingang van januari 2013.
1.3.
Op 12 januari 2012 heeft appellant het Uwv verzocht om een hogere WAO-uitkering wegens de verslechtering van zijn gezondheidstoestand sinds 6 april 2010. Bij besluit van
1 mei 2012 heeft het Uwv de WAO-uitkering van appellant met ingang van 3 april 2012 verhoogd naar de klasse van 45 tot 55%. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit op bezwaar van 21 december 2012 (bestreden besluit).
1.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat sprake is geweest van zorgvuldig medisch onderzoek door de verzekeringsartsen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naar het oordeel van de rechtbank, afdoende rekening gehouden met de in het dossier aanwezige medische gegevens en het rapport van neuropsychologisch onderzoek van ICARA bij het opstellen van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 18 december 2012. Onder verwijzing naar de vaste rechtspraak van de Raad die inhoudt dat verzekeringsartsen in beginsel mogen varen op hun eigen medisch oordeel zonder de behandelend sector te raadplegen, heeft de rechtbank overwogen dat de enkele omstandigheid dat de verzekeringsartsen geen overleg hebben gepleegd met de behandelend psycholoog en er geen informatie is opgevraagd bij de behandelaars niet maakt dat het medisch onderzoek om die reden onzorgvuldig is. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat door de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende is gemotiveerd waarom hij, op sommige punten in afwijking van het oordeel van de bedrijfsarts en van ICARA, de in de FML opgenomen beperkingen heeft aangenomen. Hierbij heeft de rechtbank erop gewezen dat het tot de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts behoort om medische feiten en bevindingen te vertalen naar de FML. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij om medische redenen 24 uur is gaan werken en bovendien is afdoende onderbouwd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat bij werkzaamheden met een belasting die de in de FML neergelegde functionele mogelijkheden van appellant niet overschrijdt, geen medische noodzaak bestaat voor een urenbeperking. Door appellant zijn, naar het oordeel van de rechtbank, evenmin medische gegevens verstrekt die zijn standpunt dat zijn beperkingen zijn onderschat, kunnen onderbouwen. Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende is gemotiveerd dat de voorgehouden functies geschikt zijn te achten voor appellant. De conclusie van registerarbeidsdeskundige Janssen van Scope Advies doet hieraan naar het oordeel van de rechtbank niet af, aangezien deze conclusie is gebaseerd op de (afwijkende) medische beoordeling en FML van de bedrijfsarts en niet op die van de verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2. In hoger beroep heeft appellant de bij de rechtbank aangevoerde gronden gehandhaafd. Hij heeft aangevoerd dat zijn medische beperkingen zijn onderschat, met name is onvoldoende rekening gehouden met zijn vermoeidheidsklachten. Ten onrechte heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet overlegd met de bedrijfsarts, huisarts of de psycholoog van ICARA. Hij heeft daarom verzocht om inschakeling van een onafhankelijk medisch deskundige, bij voorkeur een neuroloog. Hij heeft ten slotte aangevoerd dat de voorgehouden functies niet geschikt zijn wegens zijn duizeligheidsklachten en de beperkingen aan zijn handen. Ter zitting van de Raad heeft appellant erop gewezen dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden in de bezwaarprocedure. Het bestreden besluit is daardoor in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht tot stand gekomen en dient dan ook vernietigd te worden, volgens appellant, waarbij de in bezwaar gemaakte kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
3.1.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2.
De door appellant ter zitting van de Raad voor het eerst aangevoerde bezwaren die zien op de omstandigheid dat ten onrechte geen hoorzitting heeft plaatsgevonden tijdens de bezwaarprocedure vallen buiten de omvang van het geding in hoger beroep aangezien deze grond tardief is aangevoerd.
3.3.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat de omstandigheid dat de verzekeringsartsen geen aanleiding hebben gezien om contact op te nemen met de huisarts, bedrijfsarts of behandelend psycholoog, niet afdoet aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Terecht ook heeft de rechtbank gewezen op de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts voor de vertaalslag van de medische situatie naar vaststelling van de functionele mogelijkheden in de FML. Wat betreft de stelling van appellant in hoger beroep dat onvoldoende rekening is gehouden met zijn cognitieve beperkingen, de klachten aan zijn benen en rug, gehoorproblemen, problemen ten aanzien van werken in een stoffige omgeving, duizeligheidsklachten en vermoeidheidsklachten, heeft de rechtbank terecht overwogen dat afdoende is gemotiveerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep bij rapporten van 18 december 2012 en 3 mei 2013 dat met deze klachten afdoende rekening is gehouden in de (aangepaste) FML. Over de door appellant geclaimde urenbeperking tot 24 uur per week heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat niet gebleken is van medische gronden voor de urenomvang van 24 uur in de laatstelijk verrichte functie en dat afdoende is gemotiveerd door de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat voor een urenbeperking geen grond is, indien de in de FML aangenomen beperkingen in acht worden genomen. Gelet op het voorgaande is voor inschakeling van een onafhankelijk neuroloog als deskundige geen aanleiding.
3.4.
Over de gewrichtsklachten van appellant aan zijn handen heeft de verzekeringsarts vastgesteld bij rapport van 8 februari 2012 dat sprake is van toegenomen artrose aan beide handen. De verzekeringsarts heeft vervolgens opgemerkt in zijn rapport: “Vanwege artrose in de handen is cliënt verminderd in staat om grijp/knijpkracht uit te oefenen. Bovennormale hoogfrequente repetitieve bewegingen zijn ook niet mogelijk, bijvoorbeeld hele dagen data entry ten aanzien van typen/muizen. Minder frequente fijnmotorische bewegingen zijn wel mogelijk.” De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in de bezwaarfase, bij rapport van 18 december 2012, geen aanleiding gezien om de visie van de verzekeringsarts op dit punt bij te stellen. In de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op andere aspecten gewijzigde FML van 26 november 2012 zijn beperkingen opgenomen op 4.3.6. (knijp/grijpkracht beperkt, met als toelichting: niet met grote repetitieve kracht) en op 4.7 (schroefbewegingen met hand en arm beperkt in repetitieve kracht).
3.5.
In hoger beroep heeft de Raad het Uwv verzocht om een nadere toelichting op de geschiktheid van de functies gelet op de door de verzekeringsarts vastgestelde beperkingen aan de handen en de in de voorgehouden functies voorkomende kenmerkende belasting ten aanzien van fijnmotorische bewegingen met de handen in combinatie met de kenmerkende belasting op 4.3.8 (repetitieve handelingen). Hierop heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep, na raadpleging van de verzekeringsarts, bij rapport van 12 januari 2015 een nadere toelichting gegeven. Ter zitting van de Raad heeft het Uwv een e-mailwisseling tussen de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het geding gebracht. Uit de
e-mail van de verzekeringsarts van 9 januari 2015 maakt de Raad op dat sprake is van een beperking op repetitieve grijp/knijpkracht en daarnaast van een beperking op bovennormale belasting voor repetitieve bewegingen van de vingers, bijvoorbeeld hele dagen aaneen eenzijdig werken met toetsenbord en muis. In de e-mail heeft de verzekeringsarts aangegeven dat per abuis geen beperkingen zijn vermeld in de door de verzekeringsarts bezwaar en beroep op in deze uitspraak gewijzigde FML van 18 december 2012 voor de items 4.3.8 (repetitieve handelingen) en 4.6 (werken met toetsenbord en muis).
3.6.
Gelet op de e-mail van de verzekeringsarts van 9 januari 2015 is het medisch onderzoek niet zorgvuldig geweest voor de beperkingen op hand- en vingergebruik en is het bestreden besluit hierdoor onvoldoende gemotiveerd. In elk geval is de FML onjuist ten aanzien van de belasting op 4.3.8 en 4.6. Nu ter zitting geen duidelijkheid kon worden verschaft door het Uwv over de exacte betekenis van de door de verzekeringsarts gebruikte termen van “bovennormale” en “hoogfrequente” belasting voor repetitieve vingerbewegingen is ook voor deze termen onvoldoende gemotiveerd welke beperkingen dit nu precies inhoudt.
3.7.
De motivering van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in het rapport van 12 januari 2015 is niet congruent met de opvatting van de verzekeringsarts in het e-mailbericht voor de beperkingen voor hand- en vingergebruik. De geschiktheid van de voorgehouden functies is dan ook onvoldoende gemotiveerd. Bovendien zijn bij de Raad, gelet op het rapport van de verzekeringsarts van 8 februari 2012 en de e-mail van 9 januari 2015 ernstige twijfels gerezen over de geschiktheid van de voorgehouden functies van printmonteur, snackbereider en medewerker tuinbouw gelet op de in deze functies voorkomende kenmerkende belasting voor fijnmotorische bewegingen van de handen in combinatie met een kenmerkende belasting op repetitieve handelingen, terwijl daarnaast bij de functies snackbereider en medewerker tuinbouw ook nog sprake is van een kenmerkende belasting op handelingstempo.
3.8.
Gelet op de overwegingen 3.3 tot en met 3.7 is het bestreden besluit niet zorgvuldig voorbereid en niet deugdelijk gemotiveerd.
3.9.
Om te kunnen komen tot een definitieve beslechting van het geschil ziet de Raad aanleiding om met toepassing van artikel 8:51d van de Awb het Uwv opdracht te geven om het geconstateerde gebrek te herstellen. Hiertoe zal de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische grondslag moeten verduidelijken wat betreft de beperkingen op hand- en vingergebruik en de FML dienovereenkomstig moeten aanpassen, waarbij termen zoals “hoogfrequent” en “bovennormaal” nader dienen te worden ingevuld. Vervolgens zal de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep bij de te selecteren functies de geschiktheid ervan dienen te motiveren aan de hand van de aangepaste FML.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep draagt het Uwv op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek in het bestreden besluit te herstellen met inachtneming van wat de Raad heeft overwogen.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en E. Dijt en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) M. Crum

AP