ECLI:NL:CRVB:2015:2863

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
25 augustus 2015
Zaaknummer
13/6385 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van vervoersvoorziening op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning zonder medische noodzaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, die op 8 november 2013 het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag ongegrond verklaarde. Appellant had op 21 november 2012 een aanvraag ingediend voor een vervoersvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Het college heeft deze aanvraag op 27 februari 2013 afgewezen, met als reden dat appellant, ondanks lichte beperkingen, in staat zou zijn om met het openbaar vervoer te reizen. Dit besluit werd in een later stadium door het college bevestigd, wat leidde tot de rechtszaak.

De rechtbank oordeelde dat het college terecht had vastgesteld dat appellant in staat was om 800 meter te lopen en dat hij, ondanks zijn beperkingen, gebruik kon maken van het openbaar vervoer. Appellant voerde aan dat zijn beperkingen, met name het niet kunnen staan voor langere tijd, hem belemmerden in het gebruik van het openbaar vervoer. Hij stelde dat de rechtbank en het college onvoldoende rekening hielden met zijn totale beperkingen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat de rechtbank de beperkingen van appellant afdoende had besproken. De Raad oordeelde dat de beperkingen van appellant niet zodanig waren dat ze hem verhinderden om gebruik te maken van het openbaar vervoer. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

13/6385 WMO
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
8 november 2013, 13/5580 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2015. Appellant is vertegenwoordigd door mr. De Witte. Het college heeft zich, met kennisgeving, niet laten vertegenwoordigen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 21 november 2012 bij het college een aanvraag om een voorziening voor vervoer in de regio op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingediend.
1.2.
W. Passchier, adviserend geneeskundige bij GGD Den Haag, heeft op verzoek van het college een medisch advies uitgebracht. Uit zijn rapportage van 21 februari 2013 blijkt onder andere dat Passchier appellant beperkt acht tot het lopen van meer dan 800 meter aan één stuk. Overige lichte beperkingen zijn er voor veel traplopen en lang staan. Passchier acht appellant medisch gezien licht beperkt voor deelname aan het openbaar vervoer. Er zijn voor appellant medisch gezien geen bezwaren tegen deelname aan de CAV taxibus.
1.3.
Bij besluit van 27 februari 2013 heeft het college de aanvraag afgewezen.
1.4.
Bij besluit van 2 juli 2013 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 27 februari 2013 ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat appellant gelet op het medisch advies lichte beperkingen heeft, maar nog steeds in staat is om met het openbaar vervoer te reizen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het college aan de vaststelling van de medisch adviseur dat appellant in staat is om 800 meter te lopen, terecht de conclusie heeft verbonden dat appellant in staat is om het openbaar vervoer te bereiken. De rechtbank heeft voorts het standpunt van het college gedeeld dat de constatering dat appellant niet langer dan tien minuten kan staan en niet meer dan vijf kilo kan dragen, onvoldoende is om te oordelen dat appellant geen gebruik van het openbaar vervoer kan maken. Nog daargelaten dat in het openbaar vervoer veelal wordt plaatsgemaakt voor mensen met een handicap, kan appellant door buiten de spits te reizen het risico verkleinen dat hij in het openbaar vervoer langer dan tien minuten moet staan. De beperking met betrekking tot het te tillen gewicht kan hij ondervangen door boodschappen thuis te laten bezorgen of bijvoorbeeld per keer kleine boodschappen te doen.
3. Appellant heeft de aangevallen uitspraak bestreden en het volgende aangevoerd. Zijn beperkingen leiden ertoe dat hij niet (altijd) met het openbaar vervoer kan reizen. Daarbij speelt met name dat hij ernstig beperkt is met staan. In het openbaar vervoer is lang niet altijd een zitplaats verkrijgbaar. Een bus- of tramrit in [woonplaats] duurt al snel langer dan tien minuten en dat is de maximale duur dat appellant kan staan. Daarnaast is ook het dragen beperkt zodat appellant bijvoorbeeld geen boodschappen met het openbaar vervoer kan doen. De beperkingen in zijn totaliteit maken dat het openbaar vervoer geen voldoende geschikt reismiddel voor appellant is. Ten onrechte kijkt het college uitsluitend naar de loopafstand en wordt geen rekening gehouden met de overige beperkingen, en de rechtbank heeft dat ten onrechte goedgekeurd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De door appellant gestelde beperkingen ten aanzien van het reizen met het openbaar vervoer zijn door de rechtbank afdoende besproken en op juiste waarde geschat. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank dat deze beperkingen niet dusdanig zijn dat deze voor appellant in de weg staan aan het reizen per openbaar vervoer, en maakt de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid tot de zijne.
4.2.
Daaruit volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.A. Boersma en
H.A.A.G. Vermeulen als leden, in tegenwoordigheid van P. Uijtdewillegen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015 .
(getekend) J. Brand
(getekend) P. Uijtdewillegen

UM