ECLI:NL:CRVB:2015:2817

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2015
Publicatiedatum
20 augustus 2015
Zaaknummer
14/4644 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag wegens opheffing functie van universitair hoofddocent na reorganisatie bij Universiteit Twente

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een appellant, werkzaam als universitair hoofddocent aan de Universiteit Twente, tegen de opheffing van zijn functie. De Centrale Raad van Beroep heeft op 20 augustus 2015 uitspraak gedaan in deze kwestie. De opheffing van de functie van de appellant is het gevolg van een reorganisatieplan dat op 3 juni 2013 door de decaan van de faculteit Elektrotechniek, Wiskunde en Informatica is vastgesteld. Dit plan behelst een concentratie op 3D Nanosystems en de beëindiging van de specialisatie etching/edge and corner lithography, waar de appellant voorheen op werkzaam was.

De appellant heeft zijn functie per 1 september 2014 opgeheven gekregen, na een besluit van het college van bestuur van de Universiteit Twente. Dit besluit is gebaseerd op de conclusie dat de werkzaamheden van de appellant, die voornamelijk gericht waren op etching/edge and corner lithography, niet meer binnen de nieuwe organisatie passen. De rechtbank Overijssel heeft het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, wat de appellant heeft doen besluiten om in hoger beroep te gaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat het ontslagbesluit van 26 mei 2014 niet kan worden beschouwd als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, en dat de opheffing van de functie van de appellant voortvloeit uit het reorganisatiebesluit. De Raad heeft geoordeeld dat er geen gebreken zijn aangetoond in de totstandkoming van het reorganisatiebesluit en dat het college van bestuur voldoende onderbouwd heeft dat de specialisatie van de appellant tot zijn functie behoorde. De Raad concludeert dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld dat de functie van de appellant is komen te vervallen en bevestigt de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

14/4644 AW
Datum uitspraak: 20 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van
22 juli 2014, 14/394 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van bestuur van de Universiteit Twente (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. B.J. van Beek, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens het college heeft mr. B.J. Boiten, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Beek. Namens het college zijn verschenen mr. Boiten,
prof. dr. ir. D.H.A. Blank en prof. dr. ir. A.J. Mouthaan. Als getuigen zijn gehoord
[naam getuige] , assistent in opleiding en [naam hoogleraar] , hoogleraar.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is sinds 1 oktober 2001 in dienst van de Universiteit Twente, waar hij laatstelijk werkzaam was in de functie van universitair hoofddocent 1 (UHD) binnen de vakgroep Transducer Science and Technology (TST) bij het MESA+ onderzoeksinstituut van de faculteit Electrotechniek, Wiskunde en Informatica (EWI).
1.2.
Op 3 juni 2013 heeft de decaan van de faculteit EWI het reorganisatieplan EWI 2013 (reorganisatiebedrijf) vastgesteld. Dit plan voorziet er onder meer in dat TST zich gaat concentreren op 3D Nanosystems, inclusief self assembly. De verdere, betrekkelijk autonome, ontwikkeling van het specialisme etching/lithography en instrumentatie zal worden beëindigd.
1.3.
Bij besluit van 1 augustus 2013, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 januari 2014 (bestreden besluit), heeft het college de functie van appellant met ingang van 1 september 2014 opgeheven. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat is besloten de verdere ontwikkeling van de specialisatie etching/edge and corner lithography te beëindigen. Het samenstel van de werkzaamheden van appellant bestond ten tijde van het vaststellen van het reorganisatieplan nog steeds (overwegend) uit inbreng op het gebied van etching/edge and corner lithography. Het college heeft deze conclusie gebaseerd op de meest recente publicaties van appellant in “e-prints”, de bij zijn functie behorende gebiedsbeschaving, de projecten waarbij appellant principal investigator is en de activiteiten van de promovendi die appellant begeleidt. De functie van appellant is een unieke functie op het gebied van etching. De onderzoekstaak en de onderwijstaken van appellant komen door de beëindiging van dit specialisme te vervallen. Indien appellant niet voor 1 september 2014 is herplaatst dan wel buiten de universiteit een andere betrekking heeft aanvaard, zal ontslag volgen.
1.4.
Bij besluit van 26 mei 2014 heeft het college van bestuur appellant met ingang van
1 december 2014 eervol ontslag verleend wegens opheffing van zijn functie. Appellant heeft tegen dit besluit geen bezwaar gemaakt.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat het college in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen dat de specialisatie etching/edge and corner lithography binnen TST tot de gebiedsomschrijving van appellant behoort en heeft kunnen concluderen dat de functie van appellant is komen te vervallen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op de hierna te bespreken gronden tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Anders dan appellant ter zitting heeft betoogd, kan het ontslagbesluit van 26 mei 2014 niet worden beschouwd als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht. Het besluit van 26 mei 2014 strekt niet tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit en valt evenmin binnen de grondslag en reikwijdte daarvan. In deze procedure staat daarom alleen het besluit tot opheffing van de functie van appellant ter beoordeling.
4.2.
De opheffing van de functie van appellant vloeit voort uit het reorganisatiebesluit. Niet gebleken is van gebreken in de totstandkoming van of de inhoud van het reorganisatiebesluit, op grond waarvan het college dit besluit niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen leggen. Aan het college komt een ruime vrijheid toe bij het bepalen van de inrichting van zijn organisatie en, anders dan appellant betoogt, berusten de door het college van bestuur gemaakte keuzes op zakelijke en objectieve gronden.
4.3.
Het college heeft voldoende onderbouwd dat het specialisme etching/edge and corner lithography behoorde tot de functie van appellant. In de bij zijn functie behorende gebiedsbeschrijving is lithografie, depositie en etsen als specialisme opgenomen, wat bij zijn collega’s bij TST niet het geval was. Anders dan zijn collega’s is appellant dus aangesteld om met de ontwikkeling van de technologie op dit gebied een bijdrage te leveren aan het gezamenlijke onderzoeksterrein van de vakgroep. Verder heeft prof. K, de leidinggevende van appellant, verklaard dat appellant zich voornamelijk met edge and corner lithography en etstechnieken heeft bezig gehouden en dat ook zijn rol als principial investigator bij twee lopende promotieonderzoeken verband houdt met zijn specialisatie op deze gebieden. Het college heeft er daarnaast op gewezen dat het doel van het educatief verlof van appellant in de periode van oktober 2013 tot en met december 2013 op zijn specialisme was gericht.
4.4.
Het betoog van appellant dat zijn feitelijke werkzaamheden niet op het gebied van etching/edge and corner lithography lagen, slaagt niet. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is niet in geschil dat de vakgroep al in 2010 en 2011 de keuze heeft gemaakt zich meer te gaan richten op ‘self assembly’ en dat daarbij geen behoefte meer is aan de expertise van appellant, nu de techniek op een zodanig niveau is gekomen dat deze als uitontwikkeld kan worden beschouwd. Appellant heeft vanaf 2011 zijn expertise op andere manieren aangewend. Het college heeft aan de hand van een lijst van publicaties en de werkzaamheden van de door appellant begeleide promovendi gemotiveerd uiteengezet dat deze werkzaamheden betrekking hebben op het gebied van etsen/edge corner lithography en dat appellant hieraan een bijdrage leverde vanuit zijn kennis en expertise van de technologieontwikkeling op dat gebied. Verder heeft het college over werkzaamheden van appellant op het gebied van membraantechnologie toegelicht dat dit op etsen betrekking heeft en dat voor de ontwikkeling van deze technologie specialistische kennis vereist is.
4.5.
Appellant heeft verder betoogd dat niet kan worden gesproken van opheffing van zijn functie, omdat zijn werkzaamheden ongewijzigd worden voortgezet. Ook dit betoog slaagt niet. Het college heeft benadrukt dat etsen en lithografie essentiële stappen zijn binnen de nanotechnologie die daarom in elk onderzoek zichtbaar zullen blijven. De specifieke inbreng van appellant vanuit zijn kennis en expertise van de technologieontwikkeling zal wel verdwijnen. Dit aspect zal in nieuwe onderzoeksprojecten niet meer uitgediept worden. Over de onderzoeksprojecten van de door appellant begeleide promovendi heeft het college te kennen gegeven dat het uitgangspunt is dat er geen lopende onderzoekscontracten en promotietrajecten worden beëindigd. Voorts heeft één van de door appellant begeleide promovendi ter zitting verklaard dat inmiddels een interim begeleider is aangewezen, die in feite alleen het budget bewaakt en zich niet bezighoudt met de inhoudelijke begeleiding.
4.6.
Uit 4.2 tot en met 4.5 volgt dat de rechtbank op goede gronden heeft geconcludeerd dat de specialisatie etching/edge and corner litography tot de gebiedsomschrijving van de functie van appellant behoort. Uitgaande van het reorganisatiebesluit en de beëindiging van de specialisatie etching/edge and corner lithography, is het feitelijk samenstel van werkzaamheden van appellant komen te vervallen. Het besluit tot opheffing van de functie van appellant kan daarom de terughoudende rechterlijke toetsing doorstaan.
4.8.
Het hoger beroep slaagt niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.H. Bangma als voorzitter en J.N.A. Bootsma en
W.J.A.M. van Brussel als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2015.
(getekend) C.H. Bangma
(getekend) B. Rikhof

HD