ECLI:NL:CRVB:2015:2785
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als bejaardenverzorgster werkte, is sinds 22 maart 2011 arbeidsongeschikt door lage rugklachten. Het Uwv heeft op 20 februari 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 19 maart 2013 geen recht op WIA-uitkering heeft, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling, waarbij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 februari 2013 is gebruikt.
Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 29 juli 2013. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante op 14 mei 2014 ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de informatie van de behandelend artsen correct is geïnterpreteerd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn ondergewaardeerd en dat de FML aangescherpt had moeten worden.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de door appellante ingebrachte medische informatie is niet voldoende om aan te nemen dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen reden is om de beperkingen in de FML te wijzigen. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2015.