ECLI:NL:CRVB:2015:2785

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
14/3524 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, die als bejaardenverzorgster werkte, is sinds 22 maart 2011 arbeidsongeschikt door lage rugklachten. Het Uwv heeft op 20 februari 2013 vastgesteld dat appellante met ingang van 19 maart 2013 geen recht op WIA-uitkering heeft, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit is gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling, waarbij de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 februari 2013 is gebruikt.

Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard op 29 juli 2013. De rechtbank Limburg heeft het beroep van appellante op 14 mei 2014 ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de informatie van de behandelend artsen correct is geïnterpreteerd. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat haar medische beperkingen zijn ondergewaardeerd en dat de FML aangescherpt had moeten worden.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het bestreden besluit juist is. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de door appellante ingebrachte medische informatie is niet voldoende om aan te nemen dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat er geen reden is om de beperkingen in de FML te wijzigen. De uitspraak is gedaan op 19 augustus 2015.

Uitspraak

14/3524 WIA
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van 14 mei 2014, 13/2606 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M. Jacobs - Hellebrekers hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juli 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.R.V.L. Kicken en [X.], echtgenoot van appellante.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante, laatstelijk werkzaam als bejaardenverzorgster, is op 22 maart 2011 uitgevallen met lage rugklachten.
1.2.
Bij besluit van 20 februari 2013 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met ingang van 19 maart 2013 geen recht op uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Aan dat besluit ligt een verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordeling ten grondslag. De voor appellante geldende beperkingen zijn opgenomen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 14 februari 2013.
1.3.
Bij besluit van 29 juli 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 februari 2013 ongegrond verklaard. Het bestreden besluit is gebaseerd op rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de beoordeling van de verzekeringsarts onderschreven. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is in die zin van de beoordeling van de arbeidsdeskundige afgeweken dat de functie van receptionist, baliemedewerker (SBC-code 315150) verworpen is omdat appellante niet voldoet aan de gevraagde opleidingseis. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft echter geconcludeerd dat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 35% blijft.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. De verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep hebben de informatie van de behandelend artsen van appellante in hun beoordeling meegenomen. Het is de rechtbank niet gebleken dat die informatie onjuist is uitgelegd. In beroep heeft appellante nadere (medische) informatie overgelegd, waaronder informatie van de huisarts, de oefentherapeut Mensendieck en de uitslag van een MRI-onderzoek. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep afdoende gemotiveerd waarom deze informatie geen aanleiding geeft om nadere beperkingen aan te nemen. Er is geen reden om aan te nemen dat de mogelijkheden en beperkingen van appellante op onjuiste wijze in de FML zijn neergelegd. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en dat appellante medisch gezien in staat moet worden geacht de geselecteerde functies te vervullen. Tot slot heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar het oordeel van de rechtbank afdoende gemotiveerd dat de talenkennis van appellante en haar tot op heden opgedane ervaring met het werken met computers niet in de weg staan aan het vervullen van de geduide functies.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante zich tegen het oordeel van de rechtbank gekeerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat haar medische beperkingen zijn ondergewaardeerd, in weerwil van de door haar ingebrachte medische informatie. De FML had volgens appellante moeten worden aangescherpt en er had een urenbeperking moeten worden aangenomen. Daarnaast heeft appellante aangevoerd dat de geduide functies zowel op medische als arbeidskundige gronden niet passend zijn.
3.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep verwezen naar de overwegingen in de beslissing op bezwaar. Omdat appellante in hoger beroep geen nadere medische informatie heeft overgelegd, heeft het Uwv geen aanleiding gezien om zijn standpunt te wijzigen. Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsartsen hebben zorgvuldig onderzoek verricht en de informatie van de behandelend sector kenbaar in hun beoordeling meegewogen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom de door appellante in beroep ingebrachte medische informatie geen aanleiding geeft om meer beperkingen aan te nemen. Ook is toegelicht waarom er geen indicatie is voor een beperking van de mogelijke arbeidsduur. De stelling van appellante dat haar klachten ernstiger zijn en dat er voor de items 4.18 (lopen), 4.20 (traplopen), 5.1 (zitten) en 5.2 (zitten tijdens het werk) meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen, is in hoger beroep niet met objectieve medische gegevens onderbouwd.
4.2.
Ter zitting is namens appellante aangevoerd dat de voor haar geldende leefregels niet zijn meegenomen in de FML. Uit de stukken volgt dat de reumatoloog met appellante enkele leefregels heeft besproken en dat deze voornamelijk bestaan uit het vermijden van piekbelasting. Het is de Raad echter niet gebleken dat hiermee onvoldoende rekening is gehouden. De grond van appellante slaagt niet.
4.3.
Gelet op het onder 4.1 en 4.2 overwogene zijn er onvoldoende aanknopingspunten om de beperkingen van appellante, zoals neergelegd in de FML van 14 februari 2013, voor onjuist te houden. Uitgaande van de juistheid van de FML is ook de medische geschiktheid van appellante voor de geduide functies gegeven. Er is bij deze functies immers geen sprake van een overschrijding van de belastbaarheid.
4.4.
Namens appellante is ter zitting bevestigd dat de arbeidskundige grond, net als in beroep, ziet op de taal- en computervaardigheden van appellante. De rechtbank heeft deze grond afdoende besproken en met juistheid geoordeeld dat deze grond niet slaagt. De Raad onderschrijft de overwegingen die aan dit oordeel ten grondslag liggen.
4.5.
Uit hetgeen onder 4.1 tot en met 4.4 is overwogen, volgt dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris als voorzitter en J.J.T. van den Corput en
J. Smeets als leden, in tegenwoordigheid van D. van Wijk als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) D. van Wijk

UM