ECLI:NL:CRVB:2015:2782

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 augustus 2015
Publicatiedatum
19 augustus 2015
Zaaknummer
14/1529 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het bestreden besluit inzake WIA-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) niet-ontvankelijk verklaard. Appellante had geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid tijdens haar loongerelateerde WGA-uitkering. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat appellante geen procesbelang had, omdat haar arbeidsongeschiktheid in de relevante periode meer dan 80% was en zij geen re-integratieverplichtingen had. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/1529 WIA
Datum uitspraak: 19 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 30 januari 2014, 13/3335 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. I.T.A. Duijs hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Duijs. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. W.P.F. Oosterbos.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 6 april 2010 heeft het Uwv appellante vanaf 11 mei 2010 tot
11 december 2012 een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Daarbij is vastgesteld dat appellante 60% arbeidsongeschikt is.
1.2.
Bij besluit van 18 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat appellante vanaf 1 oktober 2010 geen benutbare mogelijkheden heeft gehad en volledig arbeidsongeschikt is geweest, dat zij met ingang van 10 oktober 2012 63% arbeidsongeschikt is en dat de loongerelateerde WGA-uitkering die appellante sinds 11 mei 2010 ontvangt ongewijzigd wordt voortgezet. Bij besluit van 24 oktober 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde
WGA-uitkering eindigt op 11 december 2012. Appellante komt vanaf 11 december 2012 in aanmerking voor een WGA-loonaanvullingsuitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 26 oktober 2012 is de WGA-loonaanvullingsuitkering per 1 november 2014 omgezet in een WGA-vervolguitkering. Het bezwaar dat appellante heeft ingesteld tegen het besluit van 18 oktober 2012 is door het Uwv bij besluit van 1 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3.
Het door appellante tegen het bestreden besluit ingestelde beroep is door de rechtbank bij de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard, omdat er voor appellante geen procesbelang meer bestaat bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit.
2.1.
Appelante heeft in hoger beroep in essentie haar gronden in beroep herhaald. Deze komen erop neer dat zij belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar bezwaren tegen de medische beoordeling die ten grondslag ligt aan het bestreden besluit, omdat bij het mogelijk opleggen van re-integratieactiviteiten de laatst opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst het uitgangspunt zal zijn en zij fulltime arbeid zal moeten te verrichten.
2.2.
Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
3. De Raad oordeelt als volgt.
3.1.
Uit vaste rechtspraak van de Raad, bijvoorbeeld de uitspraken van 8 augustus 2006, ECLI:NL:CRVB:2006:AY6077 en 13 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2001:BU8633, volgt dat pas sprake is van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of (hoger) beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het bereiken van dat resultaat voor deze indiener feitelijke betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van voldoende procesbelang.
3.2.
In de uitspraak van 15 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ1485) heeft de Raad geoordeeld dat bij de vraag of in een WIA-zaak, waarin het verlies aan verdienvermogen ter discussie wordt gesteld, procesbelang aanwezig is, moet worden betrokken het gevolg dat het hebben van een verdienvermogen van minder dan 20% heeft voor de soort en de hoogte van de WGA-uitkering na afloop van de loongerelateerde uitkering. Als een betrokkene tijdens het ontvangen van een loongerelateerde uitkering ten minste twee maanden een verdienvermogen van minder dan 20% heeft, geldt voor die betrokkene geen inkomenseis. De inkomenseis gaat op grond van artikel 60, derde lid, van de Wet WIA pas gelden 24 maanden nadat betrokkene weer een verdienvermogen van meer dan 20% heeft. Procesbelang kan bijvoorbeeld vervallen zijn als op een later moment in de hiervoor genoemde periode van 24 maanden tijdens het ontvangen van een loonaanvullingsuitkering de arbeidsongeschiktheid ten minste twee maanden meer dan 80% bedraagt.
3.3.
De rechtbank heeft met juistheid het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij wordt van belang geacht zoals ook de rechtbank heeft overwogen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante vanaf 1 oktober 2010, tijdens het ontvangen van een loongerelateerde uitkering, ten minste twee maanden meer dan 80% heeft bedragen. Voor appellante gold in de periode van 10 oktober 2012 tot 11 december 2012 geen inkomenseis. Om die reden heeft zij geen belang bij een beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid tijdens de loongerelateerde WGA-uitkering. Daarbij heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat appellante tegen de besluiten van 24 en 26 oktober 2012 geen rechtsmiddelen heeft ingesteld, zodat deze besluiten in rechte zijn komen vast te staan.
3.4.
De rechtbank heeft terecht overwogen dat de wens van appellante dat in rechte komt vast te staan dat er een medische urenbeperking heeft te gelden, omdat zij zonder een rechterlijke uitspraak in het kader van haar re-integratieactiviteiten verplicht is fulltime arbeid te verrichten, niet is aan te merken als procesbelang. Tegen besluiten over aan een betrokkene op te dragen re-integratie-activiteiten kan in een aparte procedure worden opgekomen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat appellante ter zitting desgevraagd heeft bevestigd dat haar in de periode in geding van 10 oktober 2012 tot 11 december 2012 geen re-integratieverplichtingen zijn opgelegd. Dat deze in de toekomst mogelijk wel kunnen worden opgelegd, levert evenmin een procesbelang op.
3.5.
Uit 3.1 tot en met 3.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Greebe als voorzitter in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2015.
(getekend) M. Greebe
(getekend) M. Crum

AP