In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De appellant had in het verleden aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening gehandicapten (Wajong), die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) waren afgewezen. De appellant stelde dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die aanleiding gaven om terug te komen op de eerdere besluiten van 1978 en 1982, maar de Raad oordeelde dat het Uwv niet had verzuimd om deze nieuwe feiten te beoordelen. De rechtbank had terecht geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die de afwijzing van de aanvragen konden rechtvaardigen. De Raad benadrukte dat het Uwv ook had moeten beoordelen of herziening van de besluiten voor de toekomst aan de orde was, wat het Uwv had nagelaten. Hierdoor was het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd en in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank, maar met verbetering van de gronden. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van de appellant, die in totaal € 1.960,- bedroegen, en werd bepaald dat het Uwv het griffierecht van € 166,- diende te vergoeden.