ECLI:NL:CRVB:2015:2735
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van functieverlenging van een ambtenaar bij de Koninklijke Marechaussee in verband met verstoorde verhoudingen
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de functieverlenging van appellant, werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van de minister van Defensie. Appellant was sinds 1 juli 2008 geplaatst bij de Brigade Caribisch Gebied in Curaçao, waar hij verschillende functies heeft vervuld. De minister heeft zijn verzoek om verlenging van de functievervulling afgewezen, onder andere vanwege verstoorde verhoudingen met zijn leidinggevenden en een gebrek aan chemie. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat er wel degelijk procesbelang aanwezig is voor appellant, aangezien het bestreden besluit een kritisch oordeel over zijn functioneren bevatte, wat gevolgen kan hebben voor zijn toekomstige loopbaan.
De Raad oordeelt dat de minister onvoldoende grondslag heeft voor de afwijzing van de functieverlenging. Hoewel er kritiek was op het functioneren van appellant, blijkt uit eerdere functioneringsgesprekken dat hij over het algemeen goed functioneerde. De Raad concludeert dat de moeizame relatie tussen appellant en zijn leidinggevenden een belangrijke rol heeft gespeeld in de beslissing om de functievervulling niet te verlengen. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep ongegrond, maar stelt vast dat de minister in redelijkheid het belang van de organisatie zwaarder kon laten wegen dan het belang van appellant. De Raad bepaalt dat het griffierecht aan appellant wordt terugbetaald.