ECLI:NL:CRVB:2015:2726

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2015
Publicatiedatum
13 augustus 2015
Zaaknummer
14/4913 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf opgelegd aan ambtenaar wegens plichtsverzuim en de proportionaliteit daarvan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. Appellante, werkzaam bij een Gemeenschappelijke Regeling, was door het dagelijks bestuur disciplinair gestraft vanwege plichtsverzuim. Het dagelijks bestuur had haar een disciplinaire straf opgelegd van plaatsing in een andere functie voor onbepaalde tijd, omdat zij zonder toestemming een concept-ontslagbesluit van haar echtgenoot had uitgeprint en doorgestuurd naar derden. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze disciplinaire maatregel, maar het dagelijks bestuur verklaarde haar bezwaar ongegrond.

De Raad oordeelde dat appellante wel degelijk verantwoordelijk was voor haar handelen en dat het dagelijks bestuur bevoegd was om de disciplinaire straf op te leggen. De Raad concludeerde dat de opgelegde straf niet onevenredig was in verhouding tot het gepleegde plichtsverzuim. De omstandigheden van de zaak, waaronder de aanwezigheid van de echtgenoot van appellante op haar werkplek, werden in de beoordeling meegenomen. De Raad bevestigde dat er geen oogmerk was om appellante te ontslaan en dat er geen aanwijzingen waren dat de plaatsing bij de Muziek- en Danstheaterschool als een voorportaal naar ontslag was bedoeld. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en het hoger beroep van appellante werd afgewezen.

Uitspraak

14/4913 AW
Datum uitspraak: 13 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 juli 2014, 13/750 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling [bedrijf] (dagelijks bestuur)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.J.M. Bakker hoger beroep ingesteld.
Namens het dagelijks bestuur heeft M.J.F. Nuijens, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2015. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. R. Wups. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Nuijens en A. Sportel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam bij [bedrijf] als medewerker [functie] . De echtgenoot van appellante was tot aan zijn ontslag eveneens werkzaam bij [bedrijf] .
1.2.
Na het voornemen daartoe bekend te hebben gemaakt en appellante gelegenheid te hebben geboden om daarop een reactie te geven, heeft het dagelijks bestuur appellante bij besluit van 28 januari 2013 de disciplinaire straf opgelegd van plaatsing in een andere betrekking voor onbepaalde tijd, dit op voet van artikel 16:1:2, eerste lid, aanhef en onder h, van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO). In afwachting van een definitieve plaatsing is appellante, met ingang van 31 januari 2013, voorlopig geplaatst bij de administratieve ondersteuning van de Muziek- en Danstheaterschool te [gemeente] . De bezoldiging van appellante is daarbij niet gewijzigd. Het dagelijks bestuur heeft appellante verweten dat zij, naar is bevestigd in een onderzoek van Hoffmann Bedrijfsrecherche, op vrijdag 28 september 2012 een in het informatiesysteem CORSA opgeslagen concept-ontslagbesluit, gericht aan haar echtgenoot, heeft uitgeprint en gescand en de gemaakte scan vervolgens vanaf haar zakelijke e-mailadres heeft verzonden naar het privé-e-mailadres van haar en haar echtgenoot. Vanuit dit e-mailadres heeft appellante het document doorgestuurd naar het e-mailadres van haar broer en naar dat van de gemachtigde van haar echtgenoot. Appellante heeft tegen het besluit van 28 januari 2013 bezwaar gemaakt.
1.3.
Bij besluit van 29 mei 2013 is de tijdelijke plaatsing van appellante bij de Muziek- en Danstheaterschool, met terugwerkende kracht tot 28 januari 2013, omgezet in een definitieve plaatsing. De bezoldiging is wederom niet gewijzigd. Dit besluit is op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht betrokken in de bezwaarprocedure. Bij besluit van 19 juni 2013 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1.
Appellante heeft bevestigd dat zij heeft gedaan wat haar wordt verweten. Zij heeft benadrukt te hebben beschikt over toegangs- en gebruikersrechten met betrekking tot het systeem CORSA en heeft aangevoerd in de veronderstelling te hebben verkeerd dat het document zich niet meer in de conceptfase bevond. Voor zover zij meent dat haar daarom niets valt te verwijten, kan zij daarin niet worden gevolgd. Appellante heeft het document eigenmachtig en zonder dat zij daartoe was gerechtigd, naar buiten gebracht. Dat is als plichtsverzuim te beschouwen. Dat wordt niet anders door de genoemde toegangs- en gebruikersrechten, die door appellante immers zijn gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij waren verleend. Dat het document zich kennelijk in een afrondende fase van het totstandkomingsproces bevond, staat los van het zojuist beschreven plichtsverzuim, net als het gegeven dat het definitieve ontslagbesluit nog op de dag waarop dit plichtsverzuim heeft plaatsgevonden, namelijk 28 september 2012, naar de echtgenoot van appellante is verzonden.
3.2.
Niet gebleken is dat het zojuist omschreven plichtsverzuim appellante niet valt toe te rekenen. Zij heeft bevestigd dat zij op de hoogte was van het naderende ontslag van haar echtgenoot. De inhoud van het document was dus geen verrassing voor haar. Niet aannemelijk is dat de door haar gestelde paniek bij het zien van het document dusdanige vormen heeft aangenomen dat zij niet meer in staat was de onjuistheid van haar handelen te onderkennen of overeenkomstig dat inzicht te handelen. De diverse handelingen die zij achtereenvolgens heeft verricht om het document naar buiten te brengen, namelijk het printen, het scannen en het
e-mailen, wijzen ook niet op een handelen vanuit blinde paniek. Appellante heeft zich in dit verband verder nog beroepen op een rapportage van de bedrijfsarts van 1 november 2012, maar deze rapportage kan haar evenmin baten. De rapportage heeft immers geen betrekking op de gemoedstoestand van appellante ten tijde van het plichtsverzuim.
3.3.
Het voorgaande betekent dat het dagelijks bestuur bevoegd was om appellante een disciplinaire straf op te leggen. De straf van plaatsing voor onbepaalde tijd in de functie bij de Muziek- en Danstheaterschool is niet onevenredig te achten aan het door appellante begane plichtsverzuim. Niet gezegd kan worden dat geen recht is gedaan aan de omstandigheden van dit specifieke geval, zijnde de aanwezigheid van de echtgenoot van appellante op haar werkplek en het als gevolg daarvan in werkverband te maken krijgen door appellante van op haar echtgenoot betrekking hebbende rechtspositionele besluitvorming. De werkgever heeft niet kunnen aantonen dat appellante actief op zoek is gegaan naar het document en heeft dan ook de mogelijkheid opengehouden dat zij, zoals zij stelt, tijdens haar werkzaamheden toevalligerwijs op het document is gestuit. Al deze omstandigheden tezamen hebben er in geresulteerd dat aan appellante niet de zwaarste straf van ontslag, maar een lichtere straf is opgelegd. Van belang in dat verband is dat het toegepaste artikel 16:1:2, eerste lid, aanhef en onder h, van de CAR/UWO de mogelijkheid biedt om een plaatsing als hier aan de orde gepaard te laten gaan met een verlaging van de bezoldiging. Hoewel aan de aan appellante toebedeelde functie een lagere salarisschaal is verbonden dan aan haar functie als medewerker DIV, heeft de werkgever van een dergelijke verlaging afgezien en heeft appellante haar volledige bezoldiging behouden. Dat het dagelijks bestuur appellante, gelet op de aard van het plichtsverzuim, niet langer als medewerker DIV heeft willen laten functioneren, is op zichzelf beschouwd niet ongerechtvaardigd te achten. Er is ten slotte niet gebleken dat de plaatsing bij de Muziek- en Danstheaterschool, zoals appellante stelt, door de werkgever feitelijk als een voorportaal naar haar ontslag is gebruikt. Ter zitting van de Raad is namens het dagelijks bestuur bevestigd dat er, hoewel sprake is van bepaalde veranderingen in de organisatie van de school en een absolute baangarantie in dat verband niet valt te geven, geen oogmerk heeft bestaan om afscheid te nemen van appellante en dat een dergelijk afscheid ook thans niet in het verschiet ligt.
3.4.
Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.J.M. Heijs als voorzitter en B.J. van de Griend en
M.C.D. Embregts als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2015.
(getekend) E.J.M. Heijs
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD