ECLI:NL:CRVB:2015:2701

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
12 augustus 2015
Zaaknummer
14-2468 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van Wuv-uitkering na overlijden echtgenote en de gevolgen voor pensioeninkomsten

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan over de verlaging van de Wuv-uitkering van een appellant na het overlijden van zijn echtgenote. De appellant, geboren in 1929 in het voormalig Nederlands-Indië, is een vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv). Na het overlijden van zijn echtgenote op 6 maart 2013, heeft de Sociale verzekeringsbank de periodieke uitkering van de appellant opnieuw vastgesteld, waarbij het uitkeringspercentage is verlaagd naar 60% per 1 mei 2013. De appellant heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het bestreden besluit van de Sociale verzekeringsbank is deels gegrond verklaard, met uitzondering van de verlaging van het uitkeringspercentage en de in mindering gebrachte pensioenbedragen.

De Raad heeft overwogen dat de verlaging van de uitkering rechtmatig is, aangezien de Wuv dwingende bepalingen bevat over welke inkomsten in mindering moeten worden gebracht. De appellant heeft betoogd dat de verhoging van zijn pensioen na het overlijden van zijn echtgenote als hulp dient voor het dekken van zijn maandelijkse lasten, maar de Raad heeft geoordeeld dat de wet geen uitzondering maakt voor deze verhoogde pensioenen. De Raad heeft ook gewezen op de rechtspraak die stelt dat de rechter niet mag treden in de belangenafweging die door de wetgever is gemaakt.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep het beroep van de appellant ongegrond verklaard, en is de beslissing van de Sociale verzekeringsbank in stand gehouden. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met A. Beuker-Tilstra als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 30 juli 2015.

Uitspraak

14/2468 WUV
Datum uitspraak: 30 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] , Verenigd Koninkrijk (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 13 februari 2014, kenmerk BZ01653336 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015. Daar is appellant verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1929 in het toenmalig Nederlands-Indië, is vervolgde en uitkeringsgerechtigde in de zin van de Wuv.
1.2.
Bij brief van 6 april 2013 heeft appellant aan verweerder gemeld dat zijn echtgenote op
6 maart 2013 is overleden. Dat heeft ertoe geleid dat verweerder de periodieke uitkering van appellant bij besluiten van 12 juli 2013 opnieuw heeft vastgesteld. Het uitkeringspercentage is vanaf 1 mei 2013 verlaagd naar 60.
1.3.
De tegen de besluiten van 12 juli 2013 gemaakte bezwaren zijn bij het bestreden besluit (deels) gegrond verklaard, onder bepaling dat de uitkering opnieuw moet worden vastgesteld per 1 maart 2013 en 1 mei 2013. Het door appellant gemaakte bezwaar tegen het verlagen van het uitkeringspercentage en het op de uitkering in mindering brengen van de nieuwe pensioenbedragen is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Als gevolg van het overlijden van de echtgenote van appellant is het uitkeringspercentage van de aan appellant toekomende periodieke uitkering nader bepaald op 60, zijnde het uitkeringspercentage zoals dat geldt voor een alleenstaande vervolgde vanaf de pensioengerechtigde leeftijd. Verweerder heeft daarmee uitvoering gegeven aan het bepaalde in artikel 10 van de Wuv, welk artikel dwingendrechtelijk van aard is. Dat brengt mee dat verweerder gehouden is aan deze bepaling uitvoering te geven en geen mogelijkheid heeft daarvan af te wijken.
2.2.
Ter zitting heeft appellant benadrukt dat hij het verlagen van het uitkeringspercentage
met name onrechtvaardig acht omdat naast het verlagen van het uitkeringspercentage bij de herberekening van de periodieke uitkering de wegens het overlijden van zijn echtgenote wel verhoogde pensioenen, zoals het Algemene ouderdomspensioen, volledig op de uitkering in mindering worden gebracht. Appellant ziet de verhoging als hulp bij het bekostigen van de maandelijkse vaste lasten die na het overlijden van zijn echtgenote onverminderd zijn blijven bestaan. Die hulp wordt teniet gedaan door de regelgeving in de Wuv, aldus appellant.
2.2.1.
Deze beroepsgrond treft geen doel. In artikel 19 van de Wuv is dwingend bepaald welke inkomsten op de uitkering in mindering moeten worden gebracht. Het gaat daarbij om de feitelijke inkomsten die een uitkeringsgerechtigde geniet. De Wuv kent hierop geen uitzondering voor dat deel waarmee een pensioen na het overlijden van een partner is verhoogd. Verweerder is dan gehouden de verhoogde pensioenen op de uitkering in mindering te brengen.
2.3.
Met betrekking tot de stelling van appellant dat de Wuv als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt, wordt gewezen op de constante rechtspraak van de Raad
(zie onder andere CRvB 3 mei 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9462) waarin is aangesloten bij het oordeel van de Hoge Raad, inhoudende dat artikel 120 van de Grondwet (mede) een verbod inhoudt om wetten in formele zin, zoals in dit geval de Wuv, te toetsen aan algemene rechtsbeginselen en dat de rechter niet mag treden in een belangenafweging die al door de wetgever is verricht of geacht moet worden te zijn verricht.
2.4.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte standhoudt en het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

HD