ECLI:NL:CRVB:2015:2695
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering met medische en arbeidskundige beoordeling
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan. Appellante, die als servicemedewerkster/caissière werkte, viel uit voor haar werk door whiplashklachten na een ongeval in 2010. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 31 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar klachten niet serieus zijn genomen en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist was, met name dat zij rechtshandig zou zijn terwijl zij linkshandig is.
De rechtbank Noord-Holland had eerder de beslissing van het Uwv bekrachtigd, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en het medisch onderzoek van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het Uwv op een verantwoorde wijze tot zijn oordeel is gekomen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om de belastbaarheid van appellante vast te stellen en dat de aanpassingen in de FML adequaat waren. De Raad bevestigde dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% was vastgesteld.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.