ECLI:NL:CRVB:2015:2695

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
14/324 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake weigering WIA-uitkering met medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de weigering van haar WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 7 augustus 2015 uitspraak gedaan. Appellante, die als servicemedewerkster/caissière werkte, viel uit voor haar werk door whiplashklachten na een ongeval in 2010. Het Uwv concludeerde dat appellante met ingang van 31 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was, wat leidde tot de weigering van de WIA-uitkering. Appellante betwistte deze beslissing en voerde aan dat haar klachten niet serieus zijn genomen en dat de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) onjuist was, met name dat zij rechtshandig zou zijn terwijl zij linkshandig is.

De rechtbank Noord-Holland had eerder de beslissing van het Uwv bekrachtigd, maar appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en het medisch onderzoek van de rechtbank overgenomen en geconcludeerd dat het Uwv op een verantwoorde wijze tot zijn oordeel is gekomen. De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen voldoende informatie hadden om de belastbaarheid van appellante vast te stellen en dat de aanpassingen in de FML adequaat waren. De Raad bevestigde dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering, omdat haar mate van arbeidsongeschiktheid terecht op minder dan 35% was vastgesteld.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve medische vaststellingen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid en de rol van de verzekeringsartsen in dit proces.

Uitspraak

14/324 WIA
Datum uitspraak: 7 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van
5 december 2013, 13/1281 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
Aan het geding heeft tevens als partij deelgenomen [BV] (belanghebbende)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante en belanghebbende hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2015. Appellante is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Anandbahadoer. Belanghebbende is, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de feiten die de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft vermeld en volstaat hier met het volgende. Appellante was werkzaam als servicemedewerkster /caissière bij belanghebbende voor 31,9 uur per week. Op 3 september 2010 viel zij uit voor haar werk met whiplashklachten na een kop-staartbotsing in februari 2010.
1.2.
Bij besluit van 13 augustus 2012 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante geen recht op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) is ontstaan, omdat zij met ingang van 31 augustus 2012 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 22 januari 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank, samengevat, het volgende overwogen. De rechtbank heeft onvoldoende reden tot twijfel aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek. Dat de primaire verzekeringsarts geen dossierkennis had en het (lichamelijk) onderzoek onzorgvuldig is geweest volgt de rechtbank niet. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft voorts de in bezwaar ontvangen nadere informatie van appellante beoordeeld. Het dossier bevat voldoende onderzoeksgegevens op grond waarvan het Uwv op een verantwoorde wijze tot een afgewogen medisch oordeel ten aanzien van de medische situatie van appellante heeft kunnen komen en om een inschatting van haar belastbaarheid te kunnen maken. Appellante lijdt aan whiplashklachten (klachten van nek en arm, hoofdpijn en cognitieve klachten), lage rugklachten en een beklemming in de linkerelleboog. De verzekeringsartsen hebben deze klachten ook erkend, zij het dat dit ten aanzien van laatstgenoemde klachten pas is gebeurd bij rapportage van 1 mei 2013 en naar aanleiding van de beroepsgronden van appellante. Gelet hierop is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht. Naar aanleiding van de klachten en beroepsgronden van appellante zijn aanvullende beperkingen geduid in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), onder meer ten aanzien van het verrichten van dynamische handelingen en statische houdingen. Uit de voorhanden zijnde medische informatie en onderzoeksgegevens kan niet worden afgeleid dat in verband met deze klachten meer of verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. De stelling van appellante dat de verzekeringsartsen haar klachten niet serieus hebben genomen, kan niet slagen. De rechtbank heeft het oordeel van de verzekeringsartsen onderschreven dat er geen reden is om een urenbeperking te stellen. Dat de bedrijfsarts wel een urenbeperking heeft aangenomen maakt dit niet anders, nu deze urenbeperking zag op de toenmalige werkzaamheden van appellante en in het kader van de Ziektewetbeoordeling is aangenomen. Het besluit om aan appellante geen WIA-uitkering toe te kennen is op een deugdelijke medische grondslag gebaseerd. De rechtbank heeft benadrukt dat voor de mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet WIA de door appellante weergegeven klachten en de beleving van haar beperkingen niet bepalend zijn, maar de objectief medisch vastgestelde beperkingen van haar mogelijkheden om arbeid te verrichten. De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid berust (na aanpassing) blijkens het rapport van de arbeidskundige bezwaar en beroep van 13 mei 2013 op de functies schadecorrespondent, telefoniste/receptioniste en telefonist/receptionist. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft voldoende gemotiveerd dat deze functies geschikt zijn voor appellante. Hij heeft daarbij overwogen dat appellante links licht beperkt is ten aanzien van repetitieve
hand-/vingerbewegingen, dat rechts haar dominante hand is en dat de belasting op dit aspect daarom niet wordt overschreden. Aangezien het Uwv naar aanleiding van de beroepsgronden van appellante de FML heeft aangepast, twee functies heeft laten vervallen en twee nieuwe functies heeft geduid, heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Voorts is het Uwv opgedragen het griffierecht aan appellante te vergoeden.
3. Appellante heeft in hoger beroep, samengevat, het volgende aangevoerd. Zij is door de pijnklachten zeer vaak en snel vermoeid en daarom slechts in staat maximaal 16 uur per week te werken, wat wordt bevestigd door de bedrijfsarts en de revalidatiearts. Het onderzoek door de primaire verzekeringsarts bestond uit een eenmalig kort gesprek en een minimaal lichamelijk onderzoek. Hierop is een FML gebaseerd waar het Uwv niet van wil afwijken. De door appellante geleverde informatie uit de behandelend sector, die op uitgebreid onderzoek is gebaseerd, wordt niet serieus genomen. De FML vermeldt ten onrechte dat appellante rechtshandig is, terwijl zij linkshandig is en vooral aan die zijde beperkt is. De fysieke beperkingen, in het bijzonder wat betreft repeterende bewegingen met de hand, zijn onvoldoende verwerkt in de FML. Appellante is door het Uwv in het geheel niet begeleid bij re-integratie. Zij wenst een gedeeltelijke WIA-uitkering als basis om te re-integreren. Appellante heeft een rapport van medisch adviseur G.D. Kremer van 13 februari 2014 overgelegd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden en argumenten in essentie herhaald. Deze hebben de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde, uitgebreid gemotiveerde oordeel van de rechtbank. Appellante heeft in hoger beroep geen medische stukken overgelegd die nieuw licht op de zaak werpen. Over het rapport van medisch adviseur Kremer heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn reactie van 22 mei 2014 opgemerkt dat dit is opgesteld in het kader van een letselschadeprocedure, dat de door Kremer geadviseerde expertise door een neuroloog naar de oorzaak van de klachten niet van belang is voor de WIA-beoordeling en dat de gegevens van de medisch adviseur geen aanleiding geven de FML te wijzigen. De Raad onderschrijft deze reactie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 30 januari 2014 erkend dat ten onrechte in de FML was aangegeven dat appellante rechtshandig is en heeft de FML op dit punt gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar aanleiding hiervan in haar rapport van
3 februari 2014 de geselecteerde functies opnieuw beoordeeld ten aanzien van repetitieve hand-/vingerbewegingen en het werken met toetsenbord en muis. Zij heeft geconcludeerd dat de belasting van de functies op deze aspecten ligt binnen de mogelijkheden van appellante, ook wanneer wordt uitgegaan van de dominantie van links. De Raad volgt deze conclusie. De stelling van appellante dat zij niet is begeleid bij re-integratie laat de Raad buiten bespreking, omdat het bestreden besluit dat ter beoordeling staat daar geen betrekking op heeft, maar uitsluitend op de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante.
4.2.
De Raad komt evenals de rechtbank tot de slotsom dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante met ingang van 31 augustus 2012 terecht en op goede gronden is vastgesteld op minder dan 35%, zodat zij geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet WIA.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en E. Dijt en L. Koper als leden, in tegenwoordigheid van V. van Rij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) V. van Rij

UM