ECLI:NL:CRVB:2015:2684

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 augustus 2015
Publicatiedatum
11 augustus 2015
Zaaknummer
13/6827 BESLU
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 augustus 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. W.B. Knook, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage. De Raad had eerder, op 13 februari 2014, bepaald dat het onderzoek in deze zaak heropend moest worden vanwege mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

De Raad heeft vastgesteld dat er tussen de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank en de einduitspraak van 13 februari 2014 bijna zes jaar zijn verstreken. Dit leidde tot de conclusie dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase was overschreden. De Raad heeft bepaald dat de overschrijding in beginsel aan het bestuursorgaan, in dit geval de Staat, moet worden toegerekend. Echter, als er sprake is van een langere behandelingsduur bij de rechter, dan komt die periode voor rekening van de Staat.

In deze zaak werd vastgesteld dat de overschrijding van de redelijke termijn deels aan de Staat te wijten was. De Raad heeft de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2000,- voor de overschrijding van de redelijke termijn, en een aanvullend bedrag van € 500,- voor de lange duur van de schadeprocedure. De totale schadevergoeding die de Staat aan verzoeker moet betalen, bedraagt dus € 2500,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

13/6827 BESLU
Datum uitspraak: 10 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
[naam] te [woonplaats] (verzoeker)
de Staat der Nederlanden, de minister van Veiligheid en Justitie (Staat)
PROCESVERLOOP
Namens verzoeker heeft mr. W.B. Knook hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 22 december 2008, 08/2039, in het geding tussen verzoeker en (thans) de Minister van Defensie.
Bij einduitspraak van 13 februari 2014, 09/749 MPW+13/4908 MPW, heeft de Raad beslist op dit hoger beroep. Daarbij heeft de Raad bepaald, voor zover hier van belang, dat het onderzoek onder 13/6827 BESLU wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak in verband met mogelijke overschrijding van de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Tevens is de Staat als partij aangemerkt.
De Staat heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de Raad.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna hij het onderzoek heeft gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
In zijn uitspraak van 13 februari 2014 heeft de Raad vermeld dat appellant heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn en dat appellant dat verzoek heeft beperkt tot de overschrijding in de rechterlijke fase. De Raad heeft vastgesteld dat de procedure tussen de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank en de uitspraak van 13 februari 2014 vijf jaar en bijna elf maanden zijn verstreken, zodat het vermoeden bestaat dat de redelijke termijn in de rechterlijke fase is overschreden.
1.2.
Gelet op het specifieke verzoek van verzoeker zal de Raad dan ook uitsluitend beoordelen of de redelijke termijn in de rechtelijke fase is overschreden.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Naar vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak 7 maart 2014, ECLINL:CRVB:2014:809) wordt in een geval als dit, waarin eerst na een tussenuitspraak einduitspraak is gedaan, de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel in zijn geheel aan het bestuursorgaan toegerekend. Indien echter in de loop van de procedure een of meer keren sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee de rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan maar van de Staat. Van een lange behandelingsduur bij de rechter is geen sprake als de periode van het instellen van beroep bij de rechtbank tot de tussenuitspraak van de hogerberoepsrechter ten hoogste drie en een half jaar heeft geduurd en de hogerberoepsrechter vervolgens binnen één jaar na ontvangst van de mededeling van het bestuursorgaan van de wijze waarop de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld, einduitspraak doet.
2.2.
Voor het onderhavige geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 19 maart 2008 tot de tussenuitspraak van 16 mei 2013 zijn vijf jaar en bijna twee maanden verstreken. De Raad heeft binnen een jaar na ontvangst van de mededeling van het bestuursorgaan op 12 juli 2013 waarmee de in de tussenuitspraak geconstateerde gebreken zijn hersteld, einduitspraak gedaan. Dat betekent dat van de gehele overschrijding van de redelijke termijn een deel (één jaar en bijna acht maanden) voor rekening van de Staat komt. In het algemeen is een vergoeding gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn is overschreden. Dat brengt mee dat de Staat wordt veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 2000,-.
3. De duur van een schadeprocedure als deze, waarin uitsluitend de schade in verband met de overschrijding van de redelijke termijn aan de orde is, kan niet in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de schade in verband met overschrijding van de redelijke termijn in de hoofdzaak. Wel dient de schadeprocedure niet onnodig lang te duren, waarbij een termijn van een jaar niet onredelijk wordt geacht. De onderhavige schadeprocedure heeft langer geduurd dan een jaar, waarvoor geen rechtvaardiging kan worden gevonden. Aanleiding wordt dan ook gezien voor deze overschrijding een aanvullend bedrag toe te kennen van € 500,- dat eveneens ten laste komt van de Staat.
4. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep veroordeelt de Staat (ministerie van Veiligheid en Justitie) tot betaling aan verzoeker van schade tot een bedrag van € 2.500,-.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 augustus 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) P.W.J. Hospel

HD