ECLI:NL:CRVB:2015:2671

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
7 augustus 2015
Zaaknummer
14/473 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor Persoonlijke Verzorging en Begeleiding op basis van medische grondslag

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) door het CIZ. Appellant had op 29 november 2012 een aanvraag ingediend voor Persoonlijke Verzorging en Begeleiding, die hij nodig achtte vanwege psychische klachten en beperkingen aan zijn linkerarm. Het CIZ heeft de aanvraag op 1 februari 2013 afgewezen, en deze afwijzing werd na bezwaar op 13 maart 2013 gehandhaafd. De rechtbank Midden-Nederland verklaarde het beroep van appellant gegrond, maar handhaafde de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, waarbij het CIZ de afwijzing van de functie Begeleiding niet langer handhaafde, maar de aanvraag voor Persoonlijke Verzorging wel. De rechtbank oordeelde dat de medische adviezen van de medisch adviseur, J. van der Sluis, voldoende onderbouwd waren en dat appellant niet had aangetoond dat hij niet in staat was tot zelfzorg.

In hoger beroep herhaalde appellant zijn eerdere argumenten en voerde aan dat hij voldoende behandelmogelijkheden had benut. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde dat de beoordeling van het CIZ, dat de behandeling bij Altrecht als een voorliggende voorziening op AWBZ-zorg kon worden beschouwd, terecht was. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat de enkele verwijzing naar de verklaring van een niet-medische persoon, [X.], onvoldoende was om de medische onderbouwing van het bestreden besluit te betwijfelen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met H.J. de Mooij als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op 22 juli 2015.

Uitspraak

14/473 AWBZ
Datum uitspraak: 22 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
12 december 2013, 13/2231 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2015. Appellant en zijn gemachtigde zijn met kennisgeving niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Kersjes-van Bussel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant heeft op 29 november 2012 bij CIZ een aanvraag ingediend voor zorg op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Op zijn aanvraagformulier heeft appellant vermeld dat hij Persoonlijke Verzorging en Begeleiding nodig heeft. Deze zorg heeft hij nodig bij het verrichten van zelfzorg en in verband met psychische klachten.
1.2.
Bij besluit van 1 februari 2013 heeft CIZ de aanvraag afgewezen.
1.3.
Na bezwaar heeft CIZ deze afwijzing gehandhaafd bij besluit van 13 maart 2013 (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank heeft overwogen dat het bestreden besluit berust op de adviezen van medisch adviseur J. van der Sluis. De medisch adviseur heeft geconcludeerd dat appellant beperkingen kent aan zijn linkerarm bij zelfzorg, maar dat hij in staat moet worden geacht om zelfzorg met zijn rechterarm uit te voeren. Appellant heeft zijn stelling dat hij met zijn rechterarm niet in staat is tot zelfzorg en aangewezen zou zijn op 24-uursverzorging niet met medische stukken onderbouwd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien te twijfelen aan de medische grondslag van bestreden besluit waar het betreft de Persoonlijke Verzorging. De rechtbank heeft vastgesteld dat CIZ de bij het bestreden besluit gegeven motivering voor de afwijzing van de functie Begeleiding niet langer handhaaft. De psychische klachten van appellant acht CIZ nu wel objectiveerbaar. CIZ acht voor deze klachten echter een voorliggende voorziening in de vorm van behandeling bij Altrecht voor appellant beschikbaar. De rechtbank heeft geoordeeld dat CIZ de aanvraag voor de functie Begeleiding in redelijkheid heeft mogen afwijzen met verwijzing naar een te volgen behandeling bij Altrecht.
3. In het hoger beroepschrift heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat hij voldoende behandelmogelijkheden heeft benut door consultering van een psycholoog. Bovendien heeft hij zich in het verleden al door Altrecht laten behandelen. Verdere begeleiding door Altrecht acht hij zinloos. Met verwijzing naar de verklaring van [X.] is appellant van mening voldoende aangetoond te hebben dat hij is aangewezen op 24-uursverzorging.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1.
De beoordelingsperiode loopt vanaf de datum van de aanvraag tot de datum van het bestreden besluit. Dat houdt in dat de beoordelingsperiode loopt van 29 november 2012 tot
13 maart 2013.
4.2.
Waar het betreft de Persoonlijke Verzorging heeft appellant in hoger beroep volstaan met herhaling van de bij de rechtbank aangevoerde gronden. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de enkele verwijzing naar de verklaring van [X.] geen aanleiding geeft de medische onderbouwing van het betreden besluit te betwijfelen. Het enkele feit dat [X.] appellant feitelijk verzorgt is daartoe onvoldoende. [X.] is geen medicus. De tot de gedingstukken behorende medische informatie, waaronder het medisch journaal van 10 juli 2014 van huisarts H.M. Kolk van appellant en de verklaring van anesthesioloog-pijnspecialist T.C. Besse van 29 maart 2013, geeft bovendien geen aanleiding tot twijfel aan de medische grondslag van het bestreden besluit. Deze informatie bevestigt de pijnklachten aan de linkerarm. Daaruit blijkt evenwel niet dat appellant niet tot zelfzorg in staat zou zijn.
4.3.
Waar het betreft de Begeleiding heeft CIZ zich op het standpunt gesteld dat de psychische klachten van appellant als voldoende medisch geobjectiveerd kunnen worden aangemerkt. De grondslag daarvoor is te vinden in de verklaring van GZ psycholoog M.C.J. van Rijn van
25 november 2010. Mede op basis van de verklaring van revalidatiearts L. de Kruijff van
22 november 2012 heeft de medisch adviseur geconcludeerd dat, gelet op de multipele problematiek, die de beperkingen in stand houdt en de behandeling bemoeilijken, behandeling vanuit een multidisciplinair gespecialiseerd team met deskundigheid op psychosomatiek dient plaats te vinden. De medisch adviseur heeft vastgesteld dat de huisarts appellant ook daadwerkelijk heeft verwezen naar een revalidatiearts. Aan deze verwijzing heeft appellant evenwel in de voor dit geding van belang zijnde beoordelingsperiode geen gevolg gegeven. Op basis van het enkele gegeven dat appellant in 2002 eerder onder behandeling is geweest bij Altrecht kan niet worden geconcludeerd dat appellant zou zijn uitbehandeld en behandeling in 2012 zinloos zou zijn. Appellant heeft geen medische gegevens overgelegd op grond waarvan de beoordeling door de medisch adviseur moet worden betwijfeld.
4.4.
Gelet op deze gegevens volgt de Raad het oordeel van de rechtbank dat CIZ in de beoordelingsperiode de behandeling bij Altrecht terecht heeft beschouwd als een voorliggende voorziening op AWBZ-zorg. Wat hiervoor is overwogen houdt in dat de beroepsgrond niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, wordt bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij als voorzitter en H.C.P. Venema en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van G.J. van Gendt als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015.
(getekend) H.J. de Mooij
(getekend) G.J. van Gendt

AP