ECLI:NL:CRVB:2015:2658
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag om AOR-toekenningen op basis van onvoldoende bewijs van oorlogscalamiteiten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag om toekenningen op grond van de Algemene Oorlogsongevallenregeling (AOR) door de Pensioen- en Uitkeringsraad. De appellant, geboren in 1942 in het voormalig Nederlands-Indië, had in augustus 2012 een aanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen op 24 mei 2013 omdat er geen bevestiging was van de door hem gestelde oorlogservaringen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 17 december 2013.
Tijdens de zitting op 25 juni 2015 werd de zaak behandeld. De Raad oordeelde dat de beschikbare gegevens onvoldoende houvast bieden voor de conclusie dat de appellant oorlogscalamiteiten in de zin van de AOR heeft meegemaakt. De Raad volgde het standpunt van de verweerder dat er geen objectieve gegevens zijn die de persoonlijke ervaringen van de appellant bevestigen. De eigen verklaring van de appellant, zonder getuigenverklaringen, werd niet als voldoende bewijs beschouwd.
De Raad concludeerde dat het bestreden besluit in rechte standhoudt en verklaarde het beroep ongegrond. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met B.J. van de Griend als voorzitter, en de leden C.H. Bangma en R.P.Th. Elshoff, in tegenwoordigheid van griffier B. Rikhof.