ECLI:NL:CRVB:2015:2654
Centrale Raad van Beroep
- Eerste en enige aanleg
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om vergoeding van reis- en verblijfskosten voor begeleider bij buitenlandse reis
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1941 in het voormalig Nederlands-Indië, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Hij heeft in het verleden vergoedingen ontvangen voor therapeutische reizen, maar verzocht in augustus 2013 om vergoeding van de reis- en verblijfskosten van een begeleider voor een buitenlandse reis. Dit verzoek werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank, omdat de appellant niet op grond van zijn psychische oorlogsinvaliditeit was aangewezen op deze voorziening.
De Raad heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die aantonen dat de gevraagde begeleiding medisch noodzakelijk was. De vakantie waarvoor de vergoeding werd aangevraagd, was niet gerelateerd aan een medische behandeling of therapeutisch traject. De Raad heeft vastgesteld dat de meerkosten voor begeleiding bij een reguliere vakantie alleen vergoed kunnen worden als deze begeleiding medisch noodzakelijk is op basis van causale ziekten of gebreken.
De medische adviezen van R. Loonstein en A.M. Ohlenschlager, die zijn gebaseerd op informatie van de huisarts van de appellant, gaven aan dat er geen medische noodzaak was voor begeleiding op basis van de psychische klachten van de appellant. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen aanknopingspunten waren om het standpunt van de Sociale verzekeringsbank te weerleggen. De Raad heeft daarom het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.