ECLI:NL:CRVB:2015:2654

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
6 augustus 2015
Publicatiedatum
6 augustus 2015
Zaaknummer
14-884 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding van reis- en verblijfskosten voor begeleider bij buitenlandse reis

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 6 augustus 2015 uitspraak gedaan in het geding tussen een appellant en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De appellant, geboren in 1941 in het voormalig Nederlands-Indië, is erkend als burger-oorlogsslachtoffer in het kader van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Hij heeft in het verleden vergoedingen ontvangen voor therapeutische reizen, maar verzocht in augustus 2013 om vergoeding van de reis- en verblijfskosten van een begeleider voor een buitenlandse reis. Dit verzoek werd afgewezen door de Sociale verzekeringsbank, omdat de appellant niet op grond van zijn psychische oorlogsinvaliditeit was aangewezen op deze voorziening.

De Raad heeft het beroep van de appellant ongegrond verklaard. De Raad oordeelde dat de appellant geen medische gegevens heeft overgelegd die aantonen dat de gevraagde begeleiding medisch noodzakelijk was. De vakantie waarvoor de vergoeding werd aangevraagd, was niet gerelateerd aan een medische behandeling of therapeutisch traject. De Raad heeft vastgesteld dat de meerkosten voor begeleiding bij een reguliere vakantie alleen vergoed kunnen worden als deze begeleiding medisch noodzakelijk is op basis van causale ziekten of gebreken.

De medische adviezen van R. Loonstein en A.M. Ohlenschlager, die zijn gebaseerd op informatie van de huisarts van de appellant, gaven aan dat er geen medische noodzaak was voor begeleiding op basis van de psychische klachten van de appellant. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit deugdelijk was voorbereid en gemotiveerd, en dat er geen aanknopingspunten waren om het standpunt van de Sociale verzekeringsbank te weerleggen. De Raad heeft daarom het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

14/884 WUBO
Datum uitspraak: 6 augustus 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 31 december 2013, kenmerk BZ01687374 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2015. Daar is appellant, zoals vooraf bericht, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
A.T.M. Vroom-van Berckel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1941 in het toenmalig Nederlands-Indië, is in 2004 erkend als burger-oorlogsslachtoffer in de zin van de Wubo. In dat verband is aanvaard dat bij appellant sprake is van blijvende psychische invaliditeit als gevolg van het oorlogsgeweld, te weten internering in diverse kampen tijdens de Japanse bezetting.
1.2.
In 2006 is aan appellant een vergoeding toegekend van de kosten verbonden aan een therapeutische reis naar Indonesië. Aansluitend is ook een vergoeding toegekend voor begeleiding bij de therapeutische reis.
1.3.
In verband met zijn voornemen een buitenlandse reis te ondernemen, heeft appellant in augustus 2013 verzocht om vergoeding van de reis- en verblijfkosten van een begeleider. Bij besluit van 29 oktober 2013 heeft verweerder dit verzoek afgewezen. Het daartegen gerichte bezwaar van appellant is bij het bestreden besluit ongegrond verklaard. In dat verband heeft verweerder overwogen dat de gevraagde voorziening niet kan worden toegekend omdat appellant niet op grond van zijn psychische oorlogsinvaliditeit is aangewezen op deze voorziening.
2. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
2.1.
Appellant heeft geen (medische) gegevens overgelegd waaruit naar voren komt dat aan de - in november 2013 ondernomen - vakantie een medische indicatie ten grondslag heeft gelegen. De vakantie vindt niet plaats in het kader van een medische behandeling of ter afsluiting van een therapeutisch traject. De aanvraag kan dan ook niet anders gezien worden dan als een aanvraag om het toekennen van een vergoeding van begeleiding bij een reguliere vakantie.
2.2.
Verweerder voert het beleid dat de meerkosten van een begeleiding bij een reguliere vakantie voor vergoeding in aanmerking kunnen worden gebracht als begeleiding op grond van causale ziekten of gebreken medisch noodzakelijk is.
2.3.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat appellant op grond van zijn psychische oorlogsinvaliditeit niet is aangewezen op begeleiding. Dit standpunt is gebaseerd op de medische adviezen van R. Loonstein en A.M. Ohlenschlager. Deze adviezen zijn in hoofdzaak gebaseerd op de informatie van de huisarts van appellant en het verslag van de arts Ohlenschlager van het persoonlijk onderhoud dat zij in juni 2012 met appellant heeft gehad. Uit deze adviezen komt naar voren dat er geen medische noodzaak is op grond van causale psychische klachten en dat de noodzaak voor een begeleiding veeleer het gevolg is van beperkingen die appellant ondervindt door de niet-causale lichamelijke klachten.
2.4.
De Raad acht het bestreden besluit op grond van de medische adviezen deugdelijk voorbereid en gemotiveerd. In de aanwezige gegevens zijn geen aanknopingspunten te vinden om het standpunt van verweerder voor onjuist te houden. Appellant heeft ook geen medische gegevens overgelegd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Dat brengt mee dat de benodigde medische noodzaak op grond van de psychische klachten ontbreekt en dat de gevraagde begeleiding niet voor vergoeding in aanmerking kan worden gebracht.
2.5.
Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit in rechte standhoudt en dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en C.H. Bangma en
R.P.Th. Elshoff als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2015.
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) B. Rikhof

HD