ECLI:NL:CRVB:2015:2632

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
4 augustus 2015
Zaaknummer
12-3896 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beëindiging WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de beëindiging van haar WAO-uitkering door het Uwv. De uitkering was beëindigd per 1 juni 2009, omdat de arbeidsongeschiktheid van appellante per 18 maart 2009 was afgenomen naar minder dan 15%. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het Uwv heeft dit ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellante tegen dit besluit eveneens ongegrond verklaard.

Tijdens de zitting heeft de Raad voor de Rechtspraak vastgesteld dat het onderzoek niet volledig was en heeft besloten het onderzoek te heropenen. Een deskundige, prof. dr. A.B. van Vugt, is benoemd om de zaak te onderzoeken. Na het onderzoek heeft het Uwv zijn standpunt gewijzigd en meegedeeld dat de WAO-uitkering van appellante onveranderd blijft gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.

Appellante heeft verzocht om vergoeding van wettelijke rente en schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Raad heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met een jaar en elf maanden is overschreden en heeft de Staat veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante. Daarnaast is het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante. De uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, op 1 juli 2015.

Uitspraak

12/3896 WAO
Datum uitspraak: 1 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
28 juni 2012, 09/5392 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (Duitsland) (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.C.S. Grégoire hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting van de meervoudige kamer heeft plaatsgevonden 5 juni 2013. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Grégoire. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H.H. Fuchs.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
De Raad heeft prof. dr. A.B. van Vugt, traumachirurg, als deskundige benoemd voor het instellen van een onderzoek. De deskundige heeft op 8 november 2014 een schriftelijk verslag van zijn onderzoek aan de Raad uitgebracht.
Het Uwv heeft op dit schriftelijk verslag gereageerd met rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep en een op deze rapporten gebaseerd gewijzigd besluit op bezwaar. Bij brieven van 3 en 26 februari 2015 is namens appellante hierop gereageerd.
Naar aanleiding van het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de Raad de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie) als partij aangemerkt.
De meervoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de enkelvoudige kamer, waarna partijen toestemming hebben verleend voor afdoening buiten zitting. Hierna is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij besluit van 28 mei 2009 heeft het Uwv de uitkering die appellante ontving op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), die tot op dat moment was gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van
1 juni 2009 beëindigd omdat haar arbeidsongeschiktheid per 18 maart 2009 was afgenomen naar minder dan 15%.
1.2.
Bij besluit van 12 oktober 2009 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 28 mei 2009 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Het Uwv heeft naar aanleiding van het onderzoek en de conclusie van de deskundige traumachirurg Van Vugt, bij gewijzigd besluit van 16 januari 2015 meegedeeld dat met ingang van 1 juni 2009 de WAO-uitkering van appellante onveranderd gebaseerd blijft op een mate van arbeidsongeschikt van 80 tot 100%.
4. Appellante heeft in verband met het gewijzigde besluit van 16 januari 2015 verzocht om vergoeding van de wettelijke rente, vergoeding van de door haar gemaakte reiskosten en de proceskosten in beroep en hoger beroep. Daarbij heeft zij vermeld dat de zwaarte van de zaak zwaarder dan gemiddeld is. Voorts heeft appellante verzocht om een vergoeding wegens de overschrijding van de redelijke termijn.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Vastgesteld wordt dat het Uwv het bestreden besluit niet langer handhaaft en met het gewijzigde standpunt, zoals vervat in het besluit van 16 januari 2015 volledig tegemoet is gekomen aan hetgeen appellante met het hoger beroep kon bereiken. Appellante heeft nog belang bij een beoordeling van dat besluit nu zij heeft verzocht om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente. Dit verzoek wordt, voor zover het Uwv deze nog niet betaalbaar heeft gesteld, toegewezen. De wettelijke rente moet worden berekend overeenkomstig de uitspraak van de Raad van 25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
5.2.
Het verzoek van appellante om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) wordt eveneens toegewezen.
5.3.
Zoals de Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 26 januari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1009), is de redelijke termijn voor een procedure in drie instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan vier jaar in beslag heeft genomen. In die uitspraak is verder overwogen dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar, de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar en de behandeling van het hoger beroep ten hoogste twee jaar mag duren. Doorgaans zal geen sprake zijn van een te lange behandelingsduur in de rechterlijke fase in haar geheel als deze niet meer dan drie en een half jaar heeft geduurd. Verder heeft de Raad in die uitspraak overwogen dat in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast is van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
5.4.
In het geval van appellante staat vast dat vanaf de datum van ontvangst van het bezwaarschrift door het Uwv op 8 juli 2009 tot de datum van deze uitspraak vijf jaar en elf maanden zijn verstreken. Noch in de zaak zelf, noch in de opstelling van appellante zijn aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan vier jaren zou mogen bedragen. Dit betekent dat de redelijke termijn met een jaar en elf maanden is overschreden.
5.5.
De overschrijding is, gelet op de tijdige besluitvorming door het Uwv in bezwaar, gelegen in de rechterlijke fase. Vanaf de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 23 november 2009 tot de uitspraak van de rechtbank op 28 juni 2012 zijn twee jaar en zeven maanden verstreken terwijl vanaf de ontvangst van het hoger beroepschrift door de Raad op
12 juli 2012 tot de onderhavige uitspraak twee jaar en elf maanden zijn verstreken. De behandeling in de rechterlijke fase heeft dus in totaal meer dan drie en een half jaar geduurd. Dat betekent de overschrijding van de redelijke termijn met een jaar en elf maanden voor rekening van de Staat komt. De Staat wordt veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade aan appellante tot een bedrag van € 2.000,-.
6. Er is aanleiding het Uwv te veroordelen in de kosten van appellante, waarbij geen aanknopingspunten worden gevonden om de zwaarte van de zaak als meer dan gemiddeld te beoordelen. De kosten van rechtsbijstand worden in beroep begroot op € 490,-. In hoger beroep worden deze kosten begroot op € 980,-. De reiskosten die appellante heeft moeten maken aan bezoeken van deskundigenonderzoeken en voor het bijwonen van de zittingen worden vergoed op basis van openbaar vervoer 2e klas, totaal begroot op € 294,80.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • vernietigt de aangevallen uitspraak;
  • verklaart het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2009 gegrond en vernietigt dat besluit;
  • veroordeelt het Uwv tot vergoeding aan appellante van de wettelijke rente zoals in overweging 4.1 van deze uitspraak is vermeld;
  • veroordeelt de Staat tot betaling aan appellante van een vergoeding van schade wegens overschrijding van de redelijke termijn tot een bedrag van € 2.000,-;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in beroep en hoger beroep tot een bedrag van in totaal € 1.764,80.
  • bepaalt dat het Uwv aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015.
(getekend) A.I. van der Kris
(getekend) P. Boer

MK