ECLI:NL:CRVB:2015:2618
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.H.M. Roelofs
- W.F. Claessens
- A.M. Overbeeke
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens onduidelijke woon- en leefsituatie
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 30 oktober 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellant had een onduidelijke woon- en leefsituatie, waardoor het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (het college) twijfels had over zijn recht op bijstand. Appellant had toestemming gekregen om een tijdelijk postadres te gebruiken, maar hij voldeed niet aan de voorwaarden die aan dit postadres waren verbonden. Het college heeft appellant meerdere keren opgeroepen voor gesprekken om zijn situatie te verduidelijken, maar hij is niet verschenen.
Op 28 mei 2013 heeft het college besloten om de bijstand van appellant op te schorten, omdat hij niet meer op het opgegeven verblijfadres zou verblijven. Vervolgens is de bijstand per 1 juni 2013 ingetrokken. De rechtbank Amsterdam heeft het beroep van appellant tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het besluit in stand gelaten, omdat het college onvoldoende had gereageerd op de psychische en financiële problemen van appellant.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij aanvoert dat het college de intrekking van de bijstand onrechtmatig en buitenproportioneel heeft vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat appellant zijn wettelijke inlichtingenverplichting heeft geschonden door niet te reageren op de oproepen en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover deze is aangevochten, en wijst het hoger beroep van appellant af.