ECLI:NL:CRVB:2015:2601

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
13/4829 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar inzake Ziektewet en Wet WIA

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellante, werkzaam als medewerkster van een callcenter, meldde zich op 16 december 2010 ziek en ontving een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW). Het Uwv weigerde echter om haar per 13 december 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat volledige arbeidsongeschiktheid binnen zes maanden na aanvang van de verzekering werd verwacht. Tevens beëindigde het Uwv de ZW-uitkering per 13 december 2012 wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur.

Appellantes gemachtigde verzocht op 22 november 2012 om toezending van het volledige dossier voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de beslissing van 16 november 2012. Het Uwv verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2012 niet-ontvankelijk, omdat er geen gronden waren ingediend. Ook het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2012 werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat dit te laat was ingediend. De rechtbank verklaarde de beroepen tegen beide besluiten ongegrond.

In hoger beroep stelde appellante dat de brief van 22 november 2012 onjuistheden bevatte, maar dat het haar bedoeling was om informatie op te vragen over het besluit van 30 oktober 2012. De Raad oordeelde dat het Uwv de brief ten onrechte als een bezwaarschrift had aangemerkt en dat appellantes gemachtigde er terecht vanuit mocht gaan dat bezwaar was gemaakt tegen het WIA-besluit. De Raad concludeerde dat het bezwaar tijdig was ingediend en verklaarde het hoger beroep gegrond. Het Uwv moet nu een nieuwe, inhoudelijke beslissing op bezwaar nemen en is veroordeeld tot vergoeding van proceskosten aan appellante.

Uitspraak

13/4829 ZW, 13/4830 WIA
Datum uitspraak: 22 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
22 juli 2013, 13/242, 13/395 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. R. Kaya, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2015. Namens appellante is
mr. Kaya verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als medewerkster van een callcenter voor 28 uur per week. Vanuit die functie heeft zij zich per 16 december 2010 ziek gemeld. Naar aanleiding van die ziekmelding is aan appellante per die datum uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) verstrekt.
1.2.
Bij besluit van 30 oktober 2012 heeft het Uwv geweigerd appellante per 13 december 2012 in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), omdat haar volledige arbeidsongeschiktheid binnen zes maanden na aanvang van de verzekering was te verwachten.
1.3.
Bij besluit van 16 november 2012 heeft het Uwv de ZW-uitkering van appellante per
13 december 2012 beëindigd wegens het bereiken van de maximale uitkeringsduur.
1.4.
Bij fax/brief van 22 november 2012 heeft appellantes gemachtigde het Uwv verzocht om “toezending van het volledige dossier voor het indienen van een bezwaarschrift tegen de beslissing d.d. 16 november 2012 inzake [appellante] (…)’’.
1.5.
Het Uwv heeft bij brief van 23 november 2012 aan appellantes gemachtigde aangegeven “het bezwaarschrift te hebben ontvangen”. Bij brief van 4 december 2012 heeft het Uwv uitstel verleend voor het indienen van de gronden van het bezwaar tot 1 januari 2013.
Op 2 januari 2013 heeft appellantes gemachtigde inhoudelijk bezwaar gemaakt tegen het WIA-besluit van 30 oktober 2012.
1.6.
Bij besluit van 4 januari 2013 (bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 16 november 2012 niet-ontvankelijk verklaard, omdat daartegen geen gronden kenbaar zijn gemaakt.
1.7.
Bij besluit van 19 februari 2013 (bestreden besluit 2) heeft het Uwv het bezwaar tegen het besluit van 30 oktober 2013 niet-ontvankelijk verklaard omdat daartegen niet tijdig, namelijk pas op 2 januari 2013, bezwaar is gemaakt.
2. De rechtbank heeft de beroepen tegen beide bestreden besluiten ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat in de brief van 22 november 2012 is aangegeven dat het verzoek betrekking heeft op het besluit van 16 november 2012, en dat ook het genoemde referentienummer daarnaar verwijst. Daarmee is ondubbelzinnig aangegeven dat het verzoek van 22 november 2012 betrekking had op het ZW-besluit van 16 november 2012 en niet op het Wet WIA-besluit van 30 oktober 2012.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de brief van 22 november 2012 inderdaad onjuistheden bevat, maar dat het haar bedoeling was om informatie op te vragen over het besluit van 30 oktober 2012 en dat in de aanhef ook staat: “Inzake: [appellante] /UWV,wia”. Ook het Uwv heeft fouten gemaakt, onder meer door de brief van
22 november 2012 als een bezwaarschrift aan te merken.
4.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
4.2.
De Raad markeert primair dat appellante ter zitting van de Raad het hoger beroep tegen bestreden besluit 1 heeft ingetrokken. Ter beoordeling staat derhalve nog slechts het hoger beroep tegen bestreden besluit 2, waarbij de vraag beantwoord dient te worden of appellante tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 30 oktober 2012.
4.3.
De brief van 22 november 2012 van appellantes gemachtigde, waarin verzocht wordt om toezending van het volledige dossier, verwijst ten onrechte naar het ZW-besluit van
16 november 2012. Bedoeld was een verzoek om toezending van de stukken betrekking hebbend op het WIA-besluit van 30 oktober 2012. Bovenaan de brief wordt ook vermeld “Inzake: [appellante] /UWV,wia”. Het Uwv heeft in reactie op de brief van 22 november 2012 ook zowel het ZW-dossier als het WIA-dossier aan de gemachtigde toegezonden. Hieruit wordt afgeleid dat het Uwv ook heeft begrepen dat de brief van 22 november 2012 mede betrekking had op het besluit ingevolge de Wet WIA. Het Uwv heeft deze brief vervolgens als een bezwaarschrift beschouwd. Ter zitting van de Raad heeft appellantes gemachtigde medegedeeld dat de afloop van de bezwaartermijn van het besluit van 30 oktober 2012 in zijn kantooragenda vermeld stond. Na ontvangst van de brief van het Uwv van 23 november 2012, inhoudende dat de brief van 22 november 2012 als bezwaarschrift werd beschouwd, is de kantooragenda dienovereenkomstig aangepast. Appellantes gemachtigde is derhalve door het aanmerken van de brief van 22 november 2012 als een bezwaarschrift, op het verkeerde been gezet. De Raad is van oordeel dat onder deze omstandigheden de gemachtigde van appellante er terecht vanuit heeft mogen gaan dat bezwaar was gemaakt tegen het WIA-besluit.
4.4.
Bij brief van 4 december 2012 heeft het Uwv vervolgens aan gedaagdes gemachtigde verzocht de gronden van het bezwaar uiterlijk op 1 januari 2013 in te dienen. Bij fax van
2 januari 2013 zijn die gronden aan het Uwv kenbaar gemaakt, zodat, mede gelet op de bepalingen van de Algemene Termijnenwet, het bezwaar tijdig is ingediend.
4.5.
Het hoger beroep slaagt. Het bezwaar tegen bestreden besluit 2 is ten onrechte
niet-ontvankelijk verklaard. Het Uwv zal een nieuwe, inhoudelijke beslissing op bezwaar dienen te nemen.
5. Aanleiding bestaat om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 980,- in bezwaar, € 980 in beroep, en € 980,- in hoger beroep
voor verleende rechtsbijstand.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
  • vernietigt het besluit van 4 januari 2013;
  • bepaalt dat het Uwv een nieuwe beslissing op bezwaar dient te nemen;
  • bepaalt dat het Uwv het aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 162,- vergoedt;
  • veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2940,-.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W. de Braal

AP