ECLI:NL:CRVB:2015:260
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake co-ouderschap en bijstandsverlening onder de WWB
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 februari 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de bijstandsverlening aan een appellant die co-ouderschap claimde. De appellant had op 12 april 2012 een aanvraag ingediend voor bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande ouder. Het bestuur had aanvankelijk geen bijstand verleend naar deze norm, omdat de appellant geen gegevens had verstrekt waaruit bleek dat hij als alleenstaande ouder moest worden aangemerkt. Het bestuur stelde dat er geen ondertekende verklaring van de ex-partner was over de verdeling van de zorg voor hun minderjarige zoon, geboren in 2011.
De rechtbank Midden-Nederland had het beroep van de appellant tegen het besluit van het bestuur ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de appellant nieuwe stukken overgelegd, waaronder een ouderschapsplan en een verklaring van zijn ex-partner, waaruit blijkt dat de zorg voor hun zoon op een fiftyfifty basis is verdeeld. De Raad oordeelde dat het feit dat de verklaring van de ex-partner in een laat stadium was overgelegd, geen reden was om deze niet te accepteren. De Raad concludeerde dat de appellant aannemelijk had gemaakt dat hij vanaf 12 april 2012 met het co-ouderschap was belast.
De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herroept het besluit van 3 augustus 2012 voor zover geen rekening is gehouden met de verhoging van de bijstand. De Raad bepaalde dat de appellant recht heeft op bijstand met ingang van 12 april 2012, en dat het bestuur het griffierecht van € 160,- aan de appellant moet vergoeden.