ECLI:NL:CRVB:2015:2572

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
12/3909 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van kinderbijslag op basis van afgeleid verblijfsrecht en internationale regelgeving

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de toekenning van kinderbijslag aan een Irakese vrouw, betrokkene, voor haar zoon. De Sociale Verzekeringsbank (Svb) had eerder de aanvraag om kinderbijslag afgewezen op basis van het ontbreken van een geldige verblijfstitel. Betrokkene heeft in hoger beroep diverse internationale rechtsregels ingeroepen, waaronder artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU). De Raad oordeelde dat betrokkene recht had op kinderbijslag over het eerste en tweede kwartaal van 2011, omdat zij een afgeleid verblijfsrecht toekwam op basis van de nationaliteit van haar zoon, die de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en het bestreden besluit van de Svb voor zover deze betrekking hadden op de kinderbijslag over de eerste en tweede kwartalen van 2011. De Svb werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene, die in totaal € 2.450,- bedroegen. De uitspraak benadrukt de invloed van internationaal recht op nationale sociale zekerheidswetgeving en de bescherming van rechten van kinderen.

Uitspraak

12/3909 AKW, 12/4135 AKW
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op de hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
22 juni 2012, 11/6141 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb)
PROCESVERLOOP
Namens betrokkene heeft mr. S. Çakici- Reinders, advocaat, hoger beroep ingesteld. De Svb heeft eveneens hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Namens betrokkene zijn nadere vragen van de Raad beantwoord en stukken aan de Raad toegezonden.
De Svb heeft nadere stukken aan de Raad toegestuurd. De Svb heeft voorts een nieuwe beslissing op bezwaar van 27 februari 2015 genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Betrokkene was - daartoe opgeroepen - in persoon aanwezig, bijgestaan door mr. J. Klaas, kantoorgenoot van
mr. Çakici-Reinders. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A.J. Groenendaal.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene heeft de Irakese nationaliteit en woont sinds 2001 in Nederland. Betrokkene heeft een zoon [naam zoon] , die [in] 2007 is geboren uit een relatie met een Nederlandse man, [naam man] . Bij uitspraak van 22 december 2010 is het vaderschap van
[naam man] vastgesteld, waarna [naam zoon] zijn achternaam alsmede de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Op 13 mei 2011 heeft betrokkene kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten behoeve van [naam zoon] aangevraagd. Op 16 juni 2011 is
[naam man] overleden.
1.2.
Bij besluit van 7 juli 2011 heeft de Svb de aanvraag om kinderbijslag afgewezen omdat betrokkene niet beschikt over een geldige verblijfstitel. Bij beslissing op bezwaar van 14 november 2011 (bestreden besluit) is de weigering van kinderbijslag over het tweede kwartaal van 2010 tot en met het derde kwartaal van 2011 gehandhaafd en is het bezwaar tegen het besluit van 7 juli 2011 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1.
In hoger beroep is namens betrokkene een beroep gedaan op diverse bepalingen van internationaal recht. Betreffende de periode in geding waarin [naam zoon] de Nederlandse nationaliteit heeft, is een beroep gedaan op artikel 20 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) en de door het Hof van Justitie van de Europese Unie gewezen arresten van 8 maart 2011, Ruiz Zambrano, C-34/09 en van 15 november 2011, Dereci e.a., C-256/11.
4.1.
Ter zitting van de Raad heeft de Svb het hoger beroep ingetrokken, zodat nu alleen nog ter beoordeling voorligt het hoger beroep van betrokkene. Over dit hoger beroep heeft de Svb op 27 februari 2015 een besluit genomen waarin aan betrokkene vanaf het derde kwartaal van 2011 kinderbijslag ten behoeve van [naam zoon] is toegekend. Ter zitting is vastgesteld dat het derde kwartaal van 2011 tussen partijen niet meer in geschil is. In het verhandelde ter zitting heeft de Svb aanleiding gezien om aan betrokkene ook over het eerste en tweede kwartaal van 2011 kinderbijslag ten behoeve van [naam zoon] toe te kennen, omdat - kort gezegd - alsnog wordt aangenomen dat betrokkene ook in die kwartalen een op grond van artikel 20 van het VWEU afgeleid verblijfsrecht toekomt en dat artikel, 6, tweede lid, van de AKW niet aan betrokkene mag worden tegengeworpen.
4.2.
Desgevraagd heeft de gemachtigde van betrokkene het hoger beroep tegen de weigering van kinderbijslag over het tweede tot en met het vierde kwartaal van 2010 gehandhaafd. Voor deze kwartalen is alleen in geschil de vraag of uit het internationale recht moet worden afgeleid dat betrokkene, niet mag worden uitgesloten van verzekering voor de AKW, op de grond dat zij niet beschikte over een verblijfstitel als in artikel 6, tweede lid, van de AKW genoemd.
4.3.
Kortheidshalve wordt verwezen naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:994) in een wat betreft de nog in geschil zijnde kwartalen met dit geding vergelijkbare zaak. In die uitspraak heeft de Raad, onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 23 november 2012 (ECLI:NL:HR:2012:BW7740), overwogen dat het beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) in samenhang met artikel 14 van het EVRM niet kan slagen. Uit het arrest van de Hoge Raad volgt ook dat uit bepalingen in het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind geen recht op kinderbijslag kan volgen. Van dusdanige schrijnende omstandigheden dat deze in het geval van betrokkene zouden moeten leiden tot het buiten toepassing laten van het koppelingsbeginsel, is ook hier niet gebleken.
4.4.
Hetgeen onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen, leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit dienen te worden vernietigd, voor zover zij betrekking hebben op het eerste tot en met het derde kwartaal van 2011. Het beroep tegen het bestreden besluit wordt in zoverre gegrond verklaard. Tevens zal de Raad het besluit van 7 juli 2011 herroepen voor zover daarbij geweigerd is kinderbijslag toe te kennen over het eerste en tweede kwartaal 2011 en bepalen dat aan betrokkene kinderbijslag toekomt over die kwartalen.
5. Er is aanleiding de Svb te veroordelen in de proceskosten van betrokkene. Deze worden begroot op € 980,- in beroep en € 1470,- in hoger beroep.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover deze betrekking heeft op het eerste tot en met
het derde kwartaal van 2011;
- bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;
- vernietigt het bestreden besluit en verklaart het beroep gegrond voor zover betrekking
hebbend op de weigering van kinderbijslag over het eerste tot en met het derde kwartaal van
2011;
- herroept het besluit van 7 juli 2011 voor zover daarbij kinderbijslag is geweigerd over het
eerste en tweede kwartaal van 2011;
- bepaalt dat betrokkene recht op kinderbijslag heeft over het eerste en het tweede kwartaal
van 2011 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van
14 november 2011;
- veroordeelt de Svb tot vergoeding van de proceskosten van betrokkene in beroep en in hoger
beroep tot een bedrag van € 2.450,-
- bepaalt dat de Svb aan betrokkene het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van
in totaal € 156,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T.L. de Vries als voorzitter en H.J. Simon en E.E.V. Lenos als leden, in tegenwoordigheid van J.R van Ravenstein als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) T.L. de Vries
(getekend) J.R van Ravenstein
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Postbus 20303, 2500 EH
’s-Gravenhage) ter zake van schending of verkeerde toepassing van bepalingen inzake het begrip kring van verzekerden.

AP