ECLI:NL:CRVB:2015:2567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
31 juli 2015
Publicatiedatum
31 juli 2015
Zaaknummer
14/618 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, vertegenwoordigd door mr. W. Hoebba, had hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die op 7 december 2012 was genomen. Het Uwv had in deze beslissing vastgesteld dat appellant met ingang van 14 juli 2012 geen recht had op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv voldoende zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen nieuwe medische informatie was overgelegd die de stellingen van appellant kon onderbouwen.

Tijdens de zitting op 19 juni 2015 heeft appellant zijn gronden herhaald, waarbij hij stelde dat zijn pijnklachten hem zeer beperkt belastbaar maken en dat hij daardoor geen gangbare arbeid kan verrichten. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende was en dat de beschikbare gegevens voldoende informatie boden over de gezondheidstoestand van appellant op de relevante datum. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een deskundige in te schakelen en heeft geconcludeerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellant.

Uiteindelijk heeft de Centrale Raad van Beroep de aangevallen uitspraak bevestigd en geoordeeld dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

14/618 WIA
Datum uitspraak: 31 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
17 december 2013, 13/330 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W. Hoebba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 juni 2015. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Hoebba. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank ongegrond verklaard het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 7 december 2012. Bij dit besluit heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - zijn besluit van 11 juni 2012 gehandhaafd, waarbij is vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 14 juli 2012 geen recht is ontstaan op een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
1.2.
De rechtbank heeft daarbij, voor zover in hoger beroep van belang, overwogen dat het medisch onderzoek voldoende zorgvuldig is geweest en er rekening is gehouden met de beschikbare medische informatie van appellant. Appellant heeft in bezwaar noch in beroep nieuwe medische informatie overgelegd die zijn stelling onderbouwen dat de beperkingen per de datum in geding niet juist zijn vastgesteld. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om een onafhankelijk deskundige te benoemen om een nader medisch onderzoek in te stellen. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat in het dossier geen aanknopingspunten zijn gevonden voor het oordeel dat de functies die door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep aan de schatting ten grondslag zijn gelegd in medisch opzicht voor appellant ongeschikt zijn.
3. Appellant heeft in hoger beroep de gronden van het beroep in essentie herhaald. Hij is van mening dat hij door zijn pijnklachten zeer beperkt belastbaar is en dat hij daardoor geen gangbare arbeid kan verrichten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek voldoende zorgvuldig en volledig is geweest. De beschikbare gegevens bevatten voldoende informatie over de gezondheidstoestand van appellant op de in geding zijnde datum om tot een zorgvuldig oordeel te komen. Er is geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van bestreden besluit niet te volgen. Aan de eigen opvatting van appellant over zijn gezondheidstoestand komt niet dat gewicht toe dat hij daaraan gehecht wil zien. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding tot het inschakelen van een deskundige.
4.2.
De rechtbank heeft voorts, gelet op het oordeel over de medisch grondslag van het bestreden besluit, met juistheid geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. In hoger beroep zijn geen nadere gronden aangevoerd op grond waarvan geoordeeld zou moeten worden dat appellant niet tot het vervullen van die functies in staat kan worden geacht.
5. Uit hetgeen is overwogen onder 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker als voorzitter en J.S. van der Kolk en
G. van Zeben-de Vries als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) H.J. Dekker

UM