ECLI:NL:CRVB:2015:2555

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
30 juli 2015
Zaaknummer
13-6081 WUBO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Wubo wegens onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juli 2015 uitspraak gedaan over de afwijzing van een aanvraag op grond van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo). Appellante, geboren in 1935 in Bandung, diende op 14 februari 2013 een aanvraag in, die op 3 juni 2013 door de Pensioen- en Uitkeringsraad werd afgewezen. De reden voor de afwijzing was dat niet was komen vast te staan dat appellante was getroffen door oorlogsgeweld zoals bedoeld in de Wubo. Appellante maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 24 september 2013.

Tijdens de zitting op 18 juni 2015 werd appellante vertegenwoordigd door twee personen, terwijl de verweerder werd vertegenwoordigd door A.L. van de Wiel. De Raad overwoog dat de door appellante overgelegde verklaringen van getuigen niet op eigen waarneming berustten en dus onvoldoende bewijs boden voor haar betrokkenheid bij de door haar beschreven incidenten. De Raad concludeerde dat de gebeurtenissen die appellante had beschreven, niet onder de werking van de Wubo konden worden gebracht, omdat deze niet aan de specifieke eisen voldeden.

De Raad erkende wel dat de oorlogservaringen van appellante ingrijpend waren, maar benadrukte dat voor erkenning onder de Wubo voldoende bewijs van betrokkenheid bij oorlogsgeweld vereist is. De lange wachttijd van appellante met haar aanvraag had het verkrijgen van bevestiging van getuigen bemoeilijkt, wat ook een rol speelde in de beslissing. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

13/6018 WUBO
Datum uitspraak: 30 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen:
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Pensioen- en Uitkeringsraad (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 24 september 2013, kenmerk BZ01636263 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (Wubo).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2015. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 1] en [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1. Appellante, geboren in 1935 in Bandung, heeft op 14 februari 2013 een aanvraag om voorzieningen ingevolge de Wubo ingediend. Bij besluit van 3 juni 2013 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen, dit omdat volgens verweerder niet is komen vast te staan dat appellante is getroffen door oorlogsgeweld als bedoeld in de Wubo. Appellante heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij het bestreden besluit is dit bezwaar ongegrond verklaard.
2. De Raad overweegt als volgt.
2.1.
Verweerder heeft niet ten onrechte gemeend dat onvoldoende bevestiging is verkregen van betrokkenheid van appellante bij de door haar beschreven rampok van haar ouderlijke woning. De twee door appellante overgelegde verklaringen van [naam 3] lijken er wel op te wijzen dat deze rampok heeft plaatsgevonden, maar berusten niet op eigen waarneming. Aan die enkele verklaringen valt dan ook niet de vaststelling te verbinden dat appellante bij het rampokken van de woning aanwezig is geweest.
2.2.
Verweerder heeft verder met juistheid het verblijf van appellante in het Ursulinenklooster en in het kamp Kedoeng Halang niet aangemerkt als gebeurtenissen die onder de Wubo kunnen worden gebracht, nu deze kampen ten tijde van dat verblijf dienden als opvangkampen en niet als interneringskampen.
2.3.
Ten slotte is niet bevestigd dat appellante direct betrokken is geweest bij beschietingen of andersoortig geweld tijdens haar tocht naar het Ursulinenklooster of tijdens haar verblijf in Kedoeng Halang. Al met al heeft verweerder dus mogen concluderen dat de door appellante beschreven oorlogservaringen niet onder de werking van de Wubo kunnen worden gebracht.
2.4.
Daarvan staat los dat het op jonge leeftijd moeten doormaken van de oorlog in het voormalig Nederlands-Indië voor appellante, zoals haar echtgenoot en haar zoon ter zitting van de Raad nog eens beeldend hebben toegelicht, ten diepste ingrijpend is geweest en dat appellante daar tot op de dag van vandaag nog de gevolgen van ondervindt. Om onder de werking van de Wubo te kunnen worden gebracht moet een gebeurtenis aan specifieke eisen voldoen. Ook moet de gebeurtenis in voldoende mate zijn komen vast te staan. Appellante heeft lang gewacht met haar aanvraag. Dat heeft het verkrijgen van bevestiging van anderen bemoeilijkt. De zuster en de inmiddels overleden broer van appellante bleken ten tijde van de aanvraag niet meer tot het afeggen van getuigenissen in staat. Dit alles maakt dat de conclusie niet anders kan zijn dan dat de aanvraag op grond van de Wubo door verweerder (thans) niet kan worden gehonoreerd.
2.5.
Het beroep is ongegrond.
3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en B.J. van de Griend en
F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van B. Rikhof als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juli 2015.
(getekend) A. Beuker-Tilstra
(getekend) B. Rikhof

HD