ECLI:NL:CRVB:2015:2535

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2015
Publicatiedatum
29 juli 2015
Zaaknummer
14.2610 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake toekenning huishoudelijke hulp en medisch advies

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ongegrond werd verklaard. Appellante, geboren op 11 februari 1944, heeft een onderbeenamputatie ondergaan en lijdt aan vergevorderde slijtage van haar handgewrichten. Eerder ontving zij hulp bij het huishouden, maar het college heeft haar bij besluit van 22 juli 2013 slechts beperkte hulp toegekend voor de periode van 23 juli 2013 tot en met 22 juli 2018. Appellante heeft hiertegen beroep aangetekend, wat leidde tot de aangevallen uitspraak van de rechtbank.

In hoger beroep heeft appellante haar bezwaren tegen de uitspraak van de rechtbank gemotiveerd, onderbouwd met een rapport van reumatoloog dr. F. Turkstra. Dit rapport leidde ertoe dat het college op 11 februari 2015 een nieuw besluit nam, waarin appellante hulp bij het huishouden voor 4 uur per week werd toegekend. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat het college het medisch advies van 10 februari 2015 aan dit nieuwe besluit ten grondslag heeft mogen leggen. De Raad oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de conclusies van het advies niet onjuist zijn.

De Raad vernietigt de aangevallen uitspraak en verklaart het beroep tegen het besluit van 22 juli 2013 gegrond, maar verklaart het beroep tegen het besluit van 11 februari 2015 ongegrond. Tevens wordt bepaald dat het college het griffierecht van € 166,- aan appellante vergoedt. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.

Uitspraak

14/2610 WMO, 15/2193 WMO
Datum uitspraak: 15 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
8 april 2014, 13/4204 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Appellante heeft nadere stukken in het geding gebracht.
Het college heeft op 11 februari 2015 een nieuw besluit genomen. Appellante heeft een reactie op dit besluit gegeven, waarna het college nog een nader stuk heeft ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren op 11 februari 1944, heeft een onderbeenamputatie ondergaan en heeft daarnaast last van een vergevorderde slijtage van haar handgewrichten. In het verleden heeft ze hulp bij het huishouden naar klasse 4 (79,9 uur) toegekend gekregen.
1.2.
Bij besluit van 22 juli 2013 (bestreden besluit 1) heeft het college aan appellante hulp bij het huishouden toegekend, voor de periode van 23 juli 2013 tot en met 23 januari 2014 voor 4,5 per week en voor de periode van 24 januari 2014 tot en met 22 juli 2018 voor 3,5 uur per week.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een rapport van reumatoloog
dr. F. Turkstra van 3 november 2014 overgelegd.
4. In dit rapport heeft het college aanleiding gezien om de MO-zaak om advies te vragen. Op basis van het advies van de MO-zaak van 10 februari 2015 heeft het college bij besluit van
11 februari 2015 (bestreden besluit 2) appellante hulp bij het huishouden toegekend voor
4 uur per week voor de periode van 11 februari 2015 tot en met 31 december 2015.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Met bestreden besluit 2 heeft het college bestreden besluit 1 vervangen. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, die op bestreden besluit 1 betrekking heeft, moet worden vernietigd en dat het beroep tegen dat besluit gegrond moet worden verklaard.
5.2.
Omdat met bestreden besluit 2 niet volledig aan de bezwaren van appellante wordt tegemoetgekomen, wordt dit nieuwe besluit, gelet op het bepaalde in de artikelen 6:19 en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht, in de beoordeling betrokken.
5.3.
Appellante stelt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. Volgens appellante is ze lichamelijk achteruit gegaan en heeft ze zes uur per week hulp bij het huishouden nodig om zelfstandig te kunnen blijven wonen. Appellante heeft onder meer hulp nodig voor het doen van de boodschappen.
5.4.
Naar aanleiding van het rapport van reumatoloog Turkstra van 3 november 2014 heeft het college de MO-zaak om een nader medisch advies gevraagd. Dit medisch advies van
10 februari 2015 is opgesteld op basis van een onderzoek dat is verricht door de arts en de indicatieadviseur van de MO-zaak, die de beschikking hadden over alle recente medische informatie. In dit medisch advies wordt geconcludeerd dat appellante in aanmerking dient te komen voor hulp bij het huishouden met een omvang van 4 uur per week, omdat zij gecompenseerd dient te worden bij het verrichten van zowel de zware huishoudelijke werkzaamheden, de verzorging van de was als de lichte huishoudelijke werkzaamheden.
5.5.
De Raad is van oordeel dat het college het medisch advies van 10 februari 2015 aan bestreden besluit 2 ten grondslag heeft mogen leggen. Uit hetgeen appellante heeft aangevoerd volgt niet dat het medisch advies niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, niet concludent is of anderszins onjuist is. De door appellante ingediende gronden geven geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van het medisch advies. De stelling van appellante dat zij voor haar verplaatsing buitenshuis niet in staat is gebruik te maken van een elektrische rolstoel, kan in het kader van de in deze zaak ter beoordeling staande vraag, of appellante compensatie nodig heeft bij het voeren van haar huishouding, onbesproken blijven.
5.6.
Uit hetgeen is overwogen onder 5.1 tot en met 5.5 volgt dat het hoger beroep tegen bestreden besluit 2 niet slaagt.
6. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 22 juli 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 februari 2015 ongegrond;
- bepaalt dat het college aan appellante het in beroep en hoger beroep betaalde griffierecht van € 166,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand als voorzitter en J.P.A. Boersma en L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2015.
(getekend) J. Brand
(getekend) H.J. Dekker

AP