ECLI:NL:CRVB:2015:2496
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van bijstand en de kwalificatie van bijschrijvingen als inkomen
In deze zaak gaat het om de herziening van de bijstand van appellant, die sinds 1 januari 2011 bijstand ontving op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het college van burgemeester en wethouders van Eindhoven heeft de bijstand herzien omdat appellant bijschrijvingen van zijn moeder op zijn bankrekening als inkomen heeft aangemerkt. Dit besluit volgde na een onderzoek naar de financiële situatie van appellant, dat was ingesteld naar aanleiding van een signaal over mogelijke fraude. De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellant tegen het besluit van het college ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant stelde dat de bijschrijvingen van zijn moeder giften waren, bedoeld om hem te helpen bij het aflossen van een boete en het voldoen aan financiële verplichtingen van zijn beëindigde onderneming. Hij betoogde dat deze giften uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord waren en dat de herziening van de bijstand met terugwerkende kracht in strijd was met het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel.
De Raad oordeelde dat de bijschrijvingen op de bankrekening van appellant in beginsel als middelen in de zin van de WWB moeten worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat het college terecht had vastgesteld dat appellant over de periode van 1 januari 2011 tot en met 31 augustus 2012 te veel bijstand had ontvangen. De beroepsgronden van appellant werden verworpen, en de Raad bevestigde de aangevallen uitspraak van de rechtbank. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met O.L.H.W.I. Korte als voorzitter en W.H. Bel en P.W. van Straalen als leden.