ECLI:NL:CRVB:2015:248

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
2 februari 2015
Zaaknummer
13-955 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WGA-vervolguitkering en arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot zijn WGA-vervolguitkering. Appellant, die sinds 2005 arbeidsongeschikt is door rechterpolsklachten, heeft in 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen. Na verschillende herbeoordelingen heeft het Uwv in 2011 vastgesteld dat appellant recht heeft op een WGA-vervolguitkering, maar met een lager percentage van arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft het Uwv verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid, wat leidde tot een nieuw besluit waarin zijn arbeidsongeschiktheidspercentage werd vastgesteld op 65,83.

Appellant is van mening dat het Uwv zijn beperkingen te licht heeft ingeschat en heeft rapporten ingediend van zijn medisch adviseur, die aanvullende beperkingen voorstelt. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft echter in zijn rapporten gemotiveerd waarom hij geen aanleiding ziet om de door appellant voorgestelde beperkingen te volgen. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant is in hoger beroep gegaan.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en komt tot de conclusie dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden om de motivering van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Het hoger beroep van appellant wordt afgewezen, en de Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

13/955 WIA
Datum uitspraak: 23 januari 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
17 januari 2013, 12/2529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. N. Claassen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2014. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.M. Timmer, kantoorgenoot van mr. Claassen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. R.A. Kneefel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is op 4 oktober 2005 uitgevallen voor zijn werkzaamheden als lasser door rechterpolsklachten. Aan hem is met ingang van 2 oktober 2007 een loongerelateerde
WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van 31 augustus 2010 heeft het Uwv vastgesteld dat de loongerelateerde
WGA-uitkering van appellant met ingang van 2 oktober 2010 eindigt en dat hij met ingang van die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering. Bij besluit van 27 januari 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 9 mei 2011, heeft het Uwv vastgesteld dat appellant met ingang van 28 maart 2011 niet langer in aanmerking komt voor een
WGA-loonaanvullingsuitkering, maar dat hij met ingang van die datum recht heeft op een
WGA-vervolguitkering, gebaseerd op een mate van arbeidsongeschiktheid van 55 tot 65%.
1.2.
Appellant heeft in oktober 2011 het Uwv verzocht om een herbeoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.
1.3.
Na een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 december 2011 vastgesteld dat appellant met ingang van 1 oktober 2011 onverminderd recht heeft op een WGA-vervolguitkering. Het arbeidsongeschiktheidspercentage is vastgesteld op 56,23.
1.4.
Bij besluit van 27 april 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 5 december 2011 gegrond verklaard en het arbeidsongeschiktheidspercentage nader vastgesteld op 65,83. Aan dat besluit liggen rapporten ten grondslag van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op grond van ontvangen informatie van de behandelend reumatoloog van 6 februari 2012 aanleiding gezien de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aan te scherpen waardoor zware gewrichtsbelasting van de nek, rug en benen beperkt wordt. Dit heeft ertoe geleid dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nieuwe functies heeft geselecteerd, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid in voornoemde zin is gewijzigd.
2.1.
Appellant heeft in beroep aangevoerd dat het Uwv zijn beperkingen te licht heeft ingeschat. Hij heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een rapport van medisch adviseur/verzekeringsarts E.C. van der Eijk van 26 juni 2012 ingezonden. Hij heeft voorts verwezen naar de informatie van zijn reumatoloog van 6 februari 2012. Uit het rapport van Van der Eijk blijkt naar de mening van appellant dat hij in verband met een pijnlijke retroflexie van de cervicale wervelkolom beperkt is voor het maken van hoofdbewegingen en dat een langdurig bepaalde stand van het hoofd, in verband met artrotische veranderingen ter hoogte van de cervicale wervelkolom, vermeden moet worden. Verder dient vanwege een sterk beperkte buigfunctie van de linkerringvinger een beperking vastgesteld te worden voor de bolgreep en vanwege gewrichtspijn ter hoogte van zijn linkerelleboog beperkingen voor reiken en frequent reiken. Appellant acht zich, in verband met pijnklachten van de rechterpols beperkt voor knijp- en grijpkracht.
2.2.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van Van der Eijk een nieuwe FML van 16 juli 2012 opgesteld, waarin een beperking is toegevoegd voor bol- en cilindergreep links (niet dominante zijde). De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft geen argumenten gezien om appellant ten aanzien van de overige door Van der Eijk voorgestelde belastingaspecten beperkt te achten. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de voor appellant geselecteerde functies vervolgens in het licht van de FML van 16 juli 2012 bezien en gerapporteerd dat de functies onverminderd geschikt zijn te achten voor appellant.
2.3.
In reactie op het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 16 juli 2012 heeft Van der Eijk op 15 november 2012 gerapporteerd dat hij vasthoudt aan zijn standpunt dat aanvullende beperkingen vastgesteld moeten worden bij de belastingaspecten ‘het hoofd langdurig in een bepaalde stand houden’ en ‘grijp- en knijpkracht’. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op 4 december 2012 te kennen gegeven dat argumenten ontbreken om appellant op die aspecten verdergaand beperkt te achten.
2.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe - kort gezegd - overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep inzichtelijk heeft beargumenteerd waarom er, gelet op de voorhanden medische gedingstukken, waaronder de brief van de reumatoloog, geen indicatie is appellant beperkt te achten op de door Van der Eijk voorgestelde beperkingen ten aanzien van de beweeglijkheid van de nek, de knijpkracht rechts en op het beoordelingspunt reiken. Over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit heeft de rechtbank geoordeeld dat de voor appellant geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor hem.
3. In hoger beroep heeft appellant, onder verwijzing naar de rapporten van Van der Eijk van 26 juni 2012 en 15 november 2012, staande gehouden dat het Uwv zijn beperkingen te licht heeft ingeschat. Hij heeft daartoe aangevoerd dat Van der Eijk gerapporteerd heeft en dat de behandelend reumatoloog een pathologie van betekenis heeft vastgesteld. De rechtbank heeft ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan de rapporten van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, die naar de visie van appellant gebrekkig gemotiveerd zijn. De rechtbank had, gelet op de omstandigheid dat de visie van Van der Eijk afweek van het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep, een deskundige moeten benoemen voor een onderzoek.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep over de vaststelling van zijn beperkingen heeft aangevoerd, vormt in essentie een herhaling van de bij de rechtbank aangevoerde gronden. De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat deze gronden niet slagen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in zijn rapporten van 16 juli 2012 en 4 december 2012 gemotiveerd waarom hij, uitgaande van de informatie van de reumatoloog van 6 februari 2012, geen aanleiding heeft gezien Van der Eijk te volgen in de door hem voorgestane beperkingen ten aanzien van de aspecten ‘het hoofd langdurig in een bepaalde stand houden’ en ‘grijp- en knijpkracht’. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uiteengezet dat uit de informatie van de reumatoloog naar voren komt dat bij röntgenologisch onderzoek van de nek enige intervertebrale atrose is vastgesteld, maar dat deze bevindingen niet dramatisch afwijkend zijn. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft toegelicht dat in de definiëring van het belastingaspect ‘het hoofd langdurig in een bepaalde stand houden’ in de Basisinformatie CBBS de mogelijkheid tot kortdurende onderbrekingen van de gedwongen stand is inbegrepen. Hiermee wordt de statische belasting van de nek beperkt. Wat de beweeglijkheid van de rechterpols betreft, heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep toegelicht dat sprake is van pijnklachten en een beperkte beweeglijkheid, maar dat er geen aanwijzingen zijn dat de knijpkracht rechts verminderd is. Hij verwijst in dit verband naar het rapport van de verzekeringsarts van 16 september 2010 waarin gerapporteerd is dat links en rechts sprake is van een vrijwel normale knijpkracht en het rapport van de primaire verzekeringsarts van
15 november 2011, waarin gerapporteerd is dat de situatie aan de handen ongewijzigd is. De Raad heeft, evenals de rechtbank, geen aanknopingspunten om deze naar behoren gemotiveerde beschouwingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep onjuist te achten. Daarbij wordt meegewogen dat Van der Eijk appellant niet zelf heeft onderzocht, maar op grond van hem ter beschikking gestelde stukken aan appellant heeft gerapporteerd. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht die tot een ander oordeel moeten leiden. Voor het benoemen van een deskundige ziet de Raad geen aanleiding.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de geselecteerde functies in medisch opzicht passend zijn voor appellant is juist. De motivering hiervoor is terug te vinden in de toelichtingen vermeld op de formulieren resultaat functiebeoordelingen van de geselecteerde functies en in de rapporten van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 april 2012 en 25 juli 2012.
4.3.
Mede onder verwijzing naar het verhandelde ter zitting, waar het Uwv heeft verklaard dat de belastbaarheid van appellant niet eerder dan bij rapport van 16 juli 2012 juist is vastgesteld, en gelet op de omstandigheid dat deze motivering geen wijziging te weeg heeft gebracht in het bestreden besluit, wordt dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gepasseerd. Het vorenstaande leidt er toe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt. Aanleiding bestaat het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 980,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, alsmede € 924,83- voor de ingezonden rapporten van Van der Eijk, in totaal € 2.884,83.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal
€ 2.884,83;
- bepaalt dat het Uwv aan appellant het door appellant betaalde griffierecht van in totaal
€ 160,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en J.W. Schuttel en
J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van S. Aaliouli als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 januari 2015.
(getekend) M.M. van der Kade
(getekend) S. Aaliouli

HD