ECLI:NL:CRVB:2015:2470

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
27 juli 2015
Zaaknummer
14-2554 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van beroep inzake Ziektewet-uitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van betrokkene, die in aanmerking was gebracht voor een Ziektewet (ZW) uitkering. Betrokkene had zijn uitkering met ingang van 21 maart 2013 geschorst na het niet verschijnen op het spreekuur van de bedrijfsarts. De rechtbank had het beroep van betrokkene tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat betrokkene geen procesbelang meer had bij een inhoudelijk oordeel, aangezien de ZW-uitkering definitief was beëindigd. De Raad concludeerde dat de rechtbank ten onrechte had overwogen dat betrokkene nog belang had bij het beroep, en verklaarde het beroep niet-ontvankelijk. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

14/2554 ZW
Datum uitspraak: 22 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
27 maart 2014, 13/6633 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J. Belder. Betrokkene is niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is met ingang van 18 januari 2013 in aanmerking gebracht voor een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
Nadat betrokkene niet is verschenen op het spreekuur van de bedrijfsarts heeft appellant bij besluit van 2 april 2013 de ZW-uitkering van betrokkene met ingang van 21 maart 2013 geschorst.
1.3.
Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft appellant bij besluit van
6 september 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door betrokkene tegen het bestreden besluit ingestelde beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en appellant opdracht gegeven om een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen, met inachtneming van haar uitspraak. Hiertoe heeft de rechtbank – voor zover in hoger beroep van belang – allereerst overwogen dat betrokkene belang heeft bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Weliswaar is de ZW-uitkering van betrokkene inmiddels met ingang van 21 maart 2013 beëindigd en staat het hiertoe strekkende besluit in rechte vast, maar volgens de rechtbank kan het door betrokkene nagestreefde resultaat, te weten toekenning van twee dagen ZW-uitkering met terugwerkende kracht, daadwerkelijk worden bereikt met het beroep.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat betrokkene nog belang had bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit. Nu de ZW-uitkering van betrokkene inmiddels definitief was beëindigd met ingang van 21 maart 2013, kan appellant niet plaatsen over welke twee dagen betrokkene nog aanspraak kan maken op een ZW-uitkering.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Voor het antwoord op de vraag of een betrokkene voldoende procesbelang heeft, is volgens rechtspraak (uitspraak van 24 november 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO4946) bepalend of het resultaat, dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2.
Niet in geschil is dat de ZW-uitkering van betrokkene is beëindigd met ingang van
21 maart 2013 en dat het hiertoe strekkende besluit in rechte vast staat. Tegen deze achtergrond valt niet in te zien welk belang betrokkene had bij een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit, met welk besluit de schorsing van de ZW-uitkering van betrokkene met ingang van diezelfde datum in stand was gelaten. Over welke twee dagen betrokkene nog recht op ZW-uitkering zou kunnen hebben, is onduidelijk. Betrokkene heeft een en ander ook niet nader toegelicht in hoger beroep. De rechtbank heeft dit niet onderkend in de aangevallen uitspraak. Zij had het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit dan ook niet-ontvankelijk moeten verklaren.
4.3.
Het voorgaande betekent dat het hoger beroep slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden vernietigd en het beroep zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman als voorzitter en C.C.W. Lange en
F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van W. de Braal als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2015.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) W. de Braal

AP