ECLI:NL:CRVB:2015:2455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juli 2015
Publicatiedatum
24 juli 2015
Zaaknummer
13-4104 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ingangsdatum WAZ-uitkering en terugwerkende kracht

In deze zaak heeft appellante, die in het verleden een eetcafé heeft gerund, een aanvraag ingediend voor een WAZ-uitkering vanwege ernstige medische problemen. Het Uwv heeft de aanvraag aanvankelijk geweigerd, maar later alsnog een uitkering toegekend met ingang van 29 november 2010. Appellante was het niet eens met de ingangsdatum en heeft hoger beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat appellante niet kon aantonen dat zij een substantieel bedrag aan WAZ-uitkering is misgelopen. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de WAZ-uitkering niet eerder in te laten gaan dan 29 november 2010. Appellante heeft geen nadere onderbouwing ingediend die de eerdere overwegingen van de rechtbank in twijfel zou trekken. Ook de grond dat de hoogte van de WAZ-uitkering onjuist is, slaagt niet. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt en er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

13/4104 WAZ
Datum uitspraak: 24 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van
9 juli 2013, 12/2515 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats], Verenigde Staten (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2015. Appellante is niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft in het verleden een eetcafé gerund in [plaatsnaam] als zelfstandig ondernemer. Per 1 februari 1998 is de zaak opgeheven.
1.2.
Op 29 november 2011 heeft appellante een aanvraag ingediend bij het Uwv voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) wegens ernstige medische problemen sinds februari 1998.
1.3.
Bij besluit van 7 maart 2012 heeft het Uwv, na medisch en arbeidskundig onderzoek, geweigerd om appellante een WAZ-uitkering toe te kennen per 29 november 2010, omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt wordt geacht. Bij besluit op bezwaar van 4 september 2012 (bestreden besluit) heeft het Uwv het door appellante gemaakte bezwaar tegen het besluit van 7 maart 2012 gegrond verklaard en appellante alsnog een volledige
WAZ-uitkering toegekend met ingang van 29 november 2010. Hierbij heeft het Uwv overwogen dat appellante weliswaar niet verweten kan worden dat zij niet eerder de uitkering heeft aangevraagd, wat reden kan zijn om de uitkering met verdergaande terugwerkende kracht dan één jaar voor indiening van de aanvraag toe te kennen, maar dat hiervoor in het geval van appellante geen aanleiding is omdat zij vanaf 1999 tot op heden een bijstandsuitkering heeft ontvangen.
1.4.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het door appellante ingestelde beroep, dat gericht was tegen de ingangsdatum van de WAZ-uitkering, ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat uit de dossierstukken niet blijkt dat appellante een substantieel bedrag aan WAZ-uitkering is misgelopen doordat het Uwv niet is overgegaan tot toekenning van de uitkering met ingang van 1 februari 1999, aangezien appellante over de periode van 1999 tot 29 november 2010 een totaalbedrag aan bijstandsuitkering heeft ontvangen dat hoger is dan het mogelijke totaalbedrag aan achterstallige WAZ-uitkering over deze periode en appellante niet heeft kunnen aantonen dat zij in die periode zodanige kosten heeft moeten maken in het kader van de bijstand dat zij hierdoor een substantieel bedrag aan uitkering is misgelopen.
De rechtbank heeft dan ook geoordeeld dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de WAZ-uitkering van appellante niet eerder in te laten gaan dan 29 november 2010.
2. Appellante heeft hoger beroep ingesteld. Uit het hoger beroepschrift en de later ingediende nadere gronden maakt de Raad op dat appellante het met name niet eens is met de hoogte van de WAZ-uitkering omdat zij daarmee niet in haar kosten kan voorzien. Ook heeft zij aangevoerd dat zij gedurende de periode van februari 1999 tot 29 november 2010 veel onkosten heeft moeten maken in het kader van de bijstand, waardoor zij een groot bedrag aan uitkering is misgelopen.
3.1.
De Raad komt tot het volgende oordeel.
3.2.
Niet in geschil is dat appellante redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest wat betreft de late indiening van de aanvraag en dat daarom sprake is van een bijzonder geval in de zin van artikel 36, tweede lid van de WAZ. Gelet op de vaste rechtspraak van de Raad (bijvoorbeeld de uitspraak van 12 december 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BG7120) heeft het Uwv een discretionaire bevoegdheid terzake en mag hij bij de belangenafweging in aanmerking nemen of er sprake is van bijzondere financiële hardheid die noopt tot toekenning met terugwerkende kracht van meer dan één jaar.
3.2.
Terecht en op juiste gronden heeft de rechtbank in rechtsoverweging 6 van de aangevallen uitspraak overwogen dat het Uwv in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de WAZ-uitkering niet eerder in te laten gaan dan 29 november 2010. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere onderbouwing ingediend die twijfel zou kunnen oproepen aan de juistheid van deze overwegingen van de rechtbank en/of het standpunt van het Uwv.
3.3.
Ook de in hoger beroep opgeworpen grond dat de hoogte van de WAZ-uitkering onjuist is, slaagt niet. Het Uwv heeft appellante een WAZ-uitkering toegekend met ingang van
29 november 2010 die, conform de wettelijke bepalingen, is berekend op 75% van het bruto wettelijk minimumloon. Daarnaast is haar een toeslag toegekend op grond van de Toeslagenwet.
3.4.
Het hoger beroep slaagt dan ook niet.
3.5.
Voor een proceskostenvergoeding is geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.E. Bakker, in tegenwoordigheid van M. Crum als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juli 2015.
(getekend) R.E. Bakker
(getekend) M. Crum

RB