ECLI:NL:CRVB:2015:2404
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- J.F. Bandringa
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Afwijzing bijstandsaanvraag op grond van gezamenlijke huishouding en inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft appellante op 27 september 2012 bijstand aangevraagd op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij zij aangaf in een aparte kamer te wonen bij V. De aanvraag werd afgewezen door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, omdat appellante niet had gemeld dat zij een gezamenlijke huishouding voerde met V. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen deze afwijzing ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante en V in de relevante periode hun hoofdverblijf in dezelfde woning hadden, wat het eerste criterium voor een gezamenlijke huishouding vervulde. Het tweede criterium, dat van wederzijdse zorg, werd ook als voldaan beschouwd. Appellante had verklaard dat zij en V samen de huishoudelijke taken deelden, financiële verantwoordelijkheden hadden en voor elkaar zorgden. De Raad oordeelde dat de verklaring van appellante, die onder druk zou zijn afgelegd, niet voldoende was onderbouwd en dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een uitzondering op de hoofdregel rechtvaardigden.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd opgemerkt dat de beslissing van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over V, die later was genomen en betrekking had op een andere periode, niet relevant was voor deze zaak. De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.