ECLI:NL:CRVB:2015:2395
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- W.F. Claessens
- J.F. Bandringa
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens bezit onroerend goed in het buitenland
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de rechtbank de beroepen van appellante tegen de bestreden besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Zaanstad ongegrond heeft verklaard. Appellante ontvangt sinds 1993 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). In het kader van een rechtmatigheidsonderzoek is vastgesteld dat appellante sinds 1 december 2004 een woning in Turkije bezit, wat zij niet heeft gemeld. Het college heeft daarop haar bijstand over de periode van 1 december 2004 tot en met 30 september 2011 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar het college heeft zijn standpunt herzien en de terugvordering gematigd. De rechtbank heeft de beroepen van appellante ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep is gegaan.
De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld. Appellante heeft betoogd dat zij wel degelijk melding heeft gemaakt van het bezit van de woning, maar de Raad oordeelt dat uit de stukken niet blijkt dat zij dit heeft gedaan. De Raad concludeert dat appellante de inlichtingenverplichting heeft geschonden en dat het college bevoegd was om de bijstand in te trekken en de kosten terug te vorderen. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De beslissing is openbaar uitgesproken op 21 juli 2015.