ECLI:NL:CRVB:2015:2367

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2015
Publicatiedatum
16 juli 2015
Zaaknummer
14-2224 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf wegens ernstig plichtsverzuim van een leerkracht in het onderwijs

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een disciplinaire straf opgelegd aan een leerkracht van de Stichting OSG Singelland, die beschuldigd werd van ernstig plichtsverzuim. De klachten kwamen van de ouders van twee jonge leerlingen, die aangaven dat de leerkracht hen op ongepaste wijze had aangeraakt tijdens bijlessen. De Raad oordeelde dat de werkgever, de appellant, voldoende bewijs had verzameld om de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen. De Raad benadrukte dat de feitenvaststelling door de werkgever niet onderhevig is aan de strikte bewijsregels van het strafrecht, maar dat er wel degelijk overtuigende gegevens moesten zijn om de beschuldigingen te onderbouwen. De verklaringen van de leerlingen werden als betrouwbaar beschouwd, ondanks dat ze veel gelijkenis vertoonden. De Raad concludeerde dat het gedrag van de leerkracht onaanvaardbaar was en dat het ontslag niet onevenredig was aan de ernst van het plichtsverzuim. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd en het beroep tegen het bestreden besluit werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

14/2224 AW, 14/3924 AW
Datum uitspraak: 16 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 11 maart 2014, 13/1757 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
de bestuurder van de Stichting OSG Singelland, scholengemeenschap voor openbaar voortgezet onderwijs in Smallingerland en omgeving (appellant)
[Betrokkene] te [woonplaats] (betrokkene)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.G. van der Galiën, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. G. Wind, advocaat, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2015. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Van der Galiën, drs. [naam bestuurder] en drs. [naam directeur]. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Wind.

OVERWEGINGEN

1.1.
Betrokkene is op 6 december 1999 aangesteld als [naam functie] bij de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs in de gemeente Smallingerland, Tytsjerksteradiel en Achtkarspelen, rechtsvoorganger van de Stichting.
1.2.
Op 30 januari 2013 hebben de ouders van twee vrouwelijke leerlingen S en I, allebei
12 jaar oud, separaat van elkaar een klacht ingediend over het gedrag van betrokkene op
29 januari 2013 tijdens individuele bijlessen voor begrijpend lezen die betrokkene gaf aan hun dochters. Op 31 januari 2013 heeft hierover een gesprek plaatsgevonden tussen betrokkene en [naam directeur], locatiedirecteur, en [naam bestuurder], bestuurder. Om te reconstrueren wat zich heeft afgespeeld tijdens de bijlessen, hebben [naam directeur] en [naam bestuurder] op 4 februari 2013 gesprekken gevoerd met I en haar ouders en met S en haar ouders en op 4 februari, 5 februari en 6 februari 2013 met betrokkene. Hetgeen door I en S is verteld, is vastgelegd in door hen en hun ouders ondertekende verklaringen van 4 februari 2013.
1.3.
Bij brief van 7 februari 2013 heeft appellant het voornemen aan betrokkene kenbaar gemaakt om hem de disciplinaire straf van ontslag op te leggen, omdat hij afzonderlijk twee minderjarige leerlingen (meisjes) uit de eerste klas heeft aangeraakt op een wijze die ontoelaatbaar is, te weten over de rug en benen strijken. Na een schriftelijke zienswijze van betrokkene, heeft de stichting bij besluit van 1 maart 2013 aan betrokkene met onmiddellijke ingang de disciplinaire straf van ontslag opgelegd wegens zeer ernstig plichtsverzuim.
1.4.
I en S en hun moeders hebben op 5 maart 2013 bij de politie aangifte gedaan tegen betrokkene van de incidenten op 29 januari 2013.
1.5.
Het bezwaar van betrokkene tegen het ontslagbesluit is bij besluit van 14 mei 2013 (bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.6.
De officier van justitie heeft bij brief van 19 oktober 2013 aan betrokkene bericht hem niet verder te vervolgen ter zake van een gerezen verdenking van ontucht met een wilsonbekwaam kind/pupil/minderjarige in een afhankelijkheidsrelatie op 29 januari 2013 in Drachten, om de reden dat er onvoldoende wettig bewijs was.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en aan appellant opgedragen om met inachtneming van de uitspraak een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat onvoldoende is gebleken van deugdelijk vastgestelde gegevens om tot de conclusie te komen dat betrokkene zich aan de verweten
gedragingen schuldig heeft gemaakt en dat sprake is geweest van plichtsverzuim, nu daaraan louter de verklaringen van de leerlingen ten grondslag liggen. Alhoewel de rechtbank de verklaringen van de leerlingen op voorhand niet onaannemelijk acht, mist zij steunbewijs, waarbij zij betrekt dat er geen klachten zijn van andere leerlingen, er geen navraag is gedaan bij andere leerlingen of collega’s en niet is onderzocht of via de ‘social media’ of anderszins klachten over het gedrag van betrokkene bekend zijn. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de verklaringen niet letterlijk door de leerlingen zijn opgesteld, dat ze op elkaar lijken afgestemd en dat de ouders vooraf contact met elkaar hebben opgenomen. Bovendien, zo overweegt de rechtbank, valt niet meer precies te achterhalen wat betrokkene zelf heeft verklaard, nu een schriftelijke verklaring van hem in het dossier ontbreekt.
3. Bij besluit van 8 juli 2014 heeft appellant uitvoering gegeven aan de aangevallen uitspraak en het bezwaar tegen het besluit van 1 maart 2013 onder verwijzing naar verschillende verklaringen, processen-verbaal en brieven (opnieuw) ongegrond verklaard en aan het ontslag subsidiair redenen van gewichtige aard ten grondslag gelegd.
4. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft gesteld dat het standpunt van betrokkene niet is vastgelegd in een verklaring. Appellant heeft toegelicht dat de inhoud van de gesprekken die met betrokkene zijn gevoerd is opgetekend in het “verslag van proces en gesprekken inzake aangezegd ontslag van betrokkene”, dat is opgesteld door [naam directeur] en [naam bestuurder]. Daaruit volgt dat betrokkene in het gesprek op
31 januari 2013 heeft erkend dat hij I en S heeft aangeraakt, maar heeft gezegd dat hij zich niet herkent in de klachten, dat betrokkene op 4 februari 2013 heeft verklaard dat sprake was van niet doelbewuste maar slechts terloopse aanrakingen en dat hij op 5 februari 2013 heeft verklaard dat hij daarbij geen oneerbare bedoelingen heeft gehad en dat hij wel eens een knie of been heeft aangeraakt, maar zich niet kan voorstellen dat die aanrakingen door de meisjes als bedreigend zijn ervaren. Ook in de schriftelijke zienswijze heeft betrokkene de gedragingen niet ontkend en in de gronden van bezwaar heeft betrokkene gesteld dat sprake was van onbewuste aanrakingen. Eerst bij de hoorzitting in bezwaar heeft betrokkene het alleen nog over schouderklopjes. De toets die geldt bij plichtsverzuim is of de overtuiging is verkregen dat betrokkene ontoelaatbaar gedrag heeft vertoond. Ten onrechte verwijst de rechtbank volgens appellant naar het strafrechtelijke begrip steunbewijs. De verklaringen van de leerlingen zijn niet op elkaar afgestemd, de situaties waren zeer vergelijkbaar en het verweten gedrag was zeer vergelijkbaar. De verklaringen van 4 februari 2013 zijn niet geredigeerd door appellant, maar geparafraseerd is vastgelegd wat I en S hebben verklaard. Volgens appellant is sprake van deugdelijk vastgestelde gegevens op basis waarvan tot de conclusie is gekomen dat sprake is geweest van zeer ernstig plichtsverzuim.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Volgens vaste rechtspraak (CRvB 18 augustus 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR5553) behoort een disciplinaire straf wegens plichtsverzuim te berusten op een eigenstandige feitenvaststelling door de werkgever. Op die feitenvaststelling zijn niet de in het strafrecht geldende, zeer strikte bewijsregels van toepassing. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
Met appellant heeft de Raad de overtuiging verkregen dat betrokkene zich aan de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. Hierbij is het volgende in aanmerking genomen.
5.2.
De Raad ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen die de heel jonge meisjes I en S onafhankelijk van elkaar hebben afgelegd op 4 februari 2013. De verklaringen zijn op schrift gesteld door [naam directeur] en ondertekend door de meisjes en hun ouders. Dat die verklaringen veel gelijkenis vertonen, doet niet af aan de inhoud ervan. Daarbij is van betekenis dat de situaties waarin I en S zich tijdens de bijlessen bevonden sterk gelijkend waren, evenals de handelingen van betrokkene die de meisjes hebben beschreven. Van belang is tevens dat de meisjes elkaar tevoren niet kenden noch elkaar hebben gesproken voorafgaand aan hun verklaringen. Voorts komt de inhoud van de verklaringen van I en S overeen met hetgeen zij hebben verklaard ten overstaan van de politie. Dat de ouders contact hebben gehad met elkaar nadat zij (via een oudere dochter) hadden vernomen dat hun dochters vergelijkbare incidenten hadden meegemaakt en vervolgens daarvan melding hebben gemaakt bij de school, doet geenszins af aan hetgeen door I en S is verklaard.
5.3.
In het verslag van [naam directeur] en [naam bestuurder] is vermeld dat betrokkene in de gesprekken op 4 februari en 5 februari 2013 heeft erkend wel eens een knie of been te hebben aangeraakt. Van bewust handelen of kwade opzet was volgens betrokkene geen sprake. Dat het verslag alleen de weergave van de gesprekken met betrokkene bevat en er geen door betrokkene ondertekend gespreksverslag is, is betreurenswaardig, maar betekent niet dat aan die weergave geen enkele waarde kan worden gehecht. Voor zover betrokkene heeft gesteld dat hij dat verslag pas in bezwaar heeft ontvangen en niet op het verslag heeft mogen reageren, kan worden vastgesteld dat in het ontslagvoornemen de verweten handelingen van herhaaldelijk aanraken en over de rug en benen wrijven expliciet zijn benoemd. In zijn zienswijze heeft betrokkene daarover gezegd dat het spontane aanrakingen zonder bijbedoelingen of kwade intenties waren en hij geen enkele reden had te veronderstellen dat de meisjes de toevallige aanrakingen vervelend vonden. Eerst op de hoorzitting in bezwaar heeft betrokkene gezegd dat hij alleen schouderklopjes heeft gegeven en heeft hij ontkend dat hij zou hebben verklaard dat hij maar door ging met strelen. In beroep en in hoger beroep heeft betrokkene weliswaar volgehouden dat hij alleen schouderklopjes heeft gegeven en geen been heeft aangeraakt en ook niet heeft gewreven ter hoogte van het bh-bandje, maar met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, vormen de verklaringen van I en S, in samenhang met hetgeen is opgetekend in het “verslag van proces en gesprekken inzake aangezegd ontslag” naar het oordeel van de Raad een voldoende deugdelijke onderbouwing voor de verweten gedragingen.
5.4.
Betrokkene heeft nog gesteld dat ten onrechte geen hoor en wederhoor is toegepast, dat hij niet tijdig een tenlastelegging heeft ontvangen en zich daarover niet heeft kunnen verantwoorden. De Raad volgt dat standpunt niet. Nadat de gesprekken waren gevoerd met de meisjes en hun ouders en met betrokkene, heeft appellant op basis van alle verkregen informatie in het ontslagvoornemen van 7 februari 2013 vastgesteld dat sprake is van gedragingen die plichtsverzuim opleveren, met een omschrijving van de verweten gedragingen. Overeenkomstig de procedure van artikel 9.b.8, eerste lid aanhef en onder c, van de CAO VO is betrokkene vervolgens in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven hetgeen hij schriftelijk heeft gedaan. Aldus heeft betrokkene zich kunnen verantwoorden. Het betoog van betrokkene slaagt daarom niet.
5.5.
Door de aanrakingen zoals beschreven in de verklaringen van de meisjes van 4 februari 2013, te weten dicht naast de meisjes te zitten, bij I te strelen over haar been en haar zij, wel zes keer, en bij S wrijven over de rug ter hoogte van het bh-bandje, een aantal keren wrijven over haar been en knijpen in de knie en aanraking van de borsten bij het omslaan van de bladzijde, heeft betrokkene de professionele afstand die hij behoort te houden ten opzichte van leerlingen niet in acht genomen en het gevoel van veiligheid dat leerlingen ten opzichte van leerkrachten moeten kunnen hebben, ernstig aangetast. In de setting waarin de handelingen plaatsvonden, zijnde een een-op-een situatie tijdens een bijles, had betrokkene zich verre moeten houden van het fysieke contact zoals dat door I en S is beschreven. I heeft verklaard dat ze erg bang was en wel iets wilde doen, maar dat dit niet lukte omdat ze verstijfd in haar stoel zat. S heeft verklaard dat ze probeerde weg te schuiven bij betrokkene, maar dat hij dat onmogelijk maakte door de map waaruit zij werkten tegen haar buik te schuiven waardoor zij nauwelijks kon bewegen. Dat het gevoel van veiligheid van de meisjes daadwerkelijk ernstig is aangetast, kan ook worden afgeleid uit het feit dat deze meisjes van 12 jaar psychotherapie hebben gevolgd ter behandeling van de problemen die zijn ontstaan als gevolg van de beschreven aanrakingen door betrokkene.
5.6.
Dat de ouders en leerlingen geen gebruik hebben gemaakt van de Klachtenregeling Singelland, noch daarop zijn gewezen door appellant, zoals door betrokkene is gesteld, kan er niet toe leiden dat geen sprake zou zijn van deugdelijke vastgestelde gegevens op basis waarvan het plichtsverzuim aannemelijk is geworden. Bovendien is de klachtenregeling volgens appellant vooral bedoeld voor situaties waarin ouders met hun klacht nergens anders terecht kunnen. Daarvan was in het onderhavige geval geen sprake.
5.7.
Betrokkene heeft zich schuldig gemaakt aan ernstig plichtsverzuim en appellant was bevoegd hem daarvoor disciplinair te straffen. Dit plichtsverzuim rechtvaardigt de oplegging van de zwaarste straf van onvoorwaardelijk ontslag. Het betreft fysieke aanrakingen van heel jonge vrouwelijke leerlingen waarbij betrokkene hun gevoel van veiligheid ernstig heeft aangetast en misbruik heeft gemaakt van zijn gezagsrelatie. Appellant heeft dat gedrag terecht onaanvaardbaar geacht en gezien de veilige leeromgeving die de leerlingen moeten kunnen hebben binnen de school is het ontslag niet onevenredig aan de aard en de ernst van het plichtsverzuim.
5.8.
Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt. Doende wat de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaren.
6. Het vorenstaande brengt tevens mee dat de grondslag is komen te ontvallen aan het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen nadere besluit. Daarom wordt dat besluit vernietigd.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 14 mei 2013 ongegrond;
- vernietigt het besluit van 8 juli 2014.
Deze uitspraak is gedaan door B.J. van de Griend als voorzitter en W.J.A.M.van Brussel en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers als leden, in tegenwoordigheid van S.W. Munneke als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2015
(getekend) B.J. van de Griend
(getekend) S.W. Munneke

HD