ECLI:NL:CRVB:2015:2330
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Schending van de redelijke termijn in de rechterlijke fase met schadevergoeding
Op 15 juli 2015 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoeker en de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de minister van Veiligheid en Justitie. De zaak betreft een verzoek om schadevergoeding wegens schending van de redelijke termijn in de rechterlijke fase, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM). Verzoeker had eerder hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Arnhem, en de Raad had in een eerdere uitspraak op 31 januari 2014 vastgesteld dat er vermoedens waren van overschrijding van de redelijke termijn.
De Raad heeft de procedure beoordeeld aan de hand van verschillende criteria, waaronder de complexiteit van de zaak en het procesgedrag van verzoeker. Het onderzoek heeft aangetoond dat de totale duur van de procedure, van ontvangst van het bezwaarschrift op 10 juli 2009 tot de uitspraak op 31 januari 2014, vier jaar en zeven maanden heeft geduurd. Dit overschrijdt de redelijke termijn met zeven maanden, wat leidt tot een schadevergoeding van € 1.500,- voor verzoeker. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.
De uitspraak is gedaan door M. Greebe, met P. Boer als griffier, en is openbaar uitgesproken op 15 juli 2015.