In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 31 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Arnhem. Appellant, vertegenwoordigd door mr. drs. J.G.C. van Schaik, had verzocht om herziening van een eerder besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) dat zijn aanvraag voor een WAO-uitkering had afgewezen. Appellant stelde dat er nieuwe feiten waren, namelijk een notitie van radioloog C.B. Holland, die zijn eerdere klachten zou onderbouwen. Het Uwv had echter geweigerd om het besluit te herzien, en de rechtbank had dit standpunt bevestigd.
De Raad oordeelde dat er weliswaar sprake was van een nieuw feit, maar dat dit niet leidde tot een ander besluit. De Raad heeft ook het verzoek van appellant om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in behandeling genomen. De Raad concludeerde dat de procedure langer had geduurd dan redelijk was, en besloot het onderzoek te heropenen om te beslissen over de schadevergoeding. De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en merkte de Staat der Nederlanden aan als partij in de heropening van de procedure.
De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige behandeling van verzoeken om herziening en de waarborging van de redelijke termijn in bestuursprocedures. De Raad heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, wat gebruikelijk is in dergelijke zaken.