ECLI:NL:CRVB:2015:2320
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vergoeding proceskosten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag. De zaak betreft een geschil over de vergoeding van proceskosten die appellante heeft gemaakt in verband met haar bezwaar tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Appellante had aanvankelijk een aanvraag ingediend voor hulp bij het huishouden op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo), welke aanvraag door het college was afgewezen. Het college stelde dat de partner van appellante in staat was de gebruikelijke zorg te verlenen. Appellante maakte bezwaar tegen deze afwijzing en voerde aan dat haar partner gezondheidsproblemen had en overbelast was, wat hem belette om de zorg te verlenen. Het college heeft in een later besluit, na het bezwaar, wel enige hulp toegekend, maar weigerde de vergoeding van de proceskosten die appellante had gemaakt in het bezwaar. De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellante ongegrond, en appellante ging in hoger beroep. De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geoordeeld dat het college terecht geen vergoeding van de proceskosten heeft toegekend. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe argumenten had aangedragen die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.