Uitspraak
OVERWEGINGEN
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van de bijstandsuitkering van appellante. Appellante had in de periode van 1 september 2012 tot en met 5 juni 2013 niet gemeld dat zij niet duurzaam gescheiden leefde van haar echtgenoot A. Hierdoor heeft het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam ten onrechte bijstand naar de norm voor een alleenstaande ouder verleend. De Raad oordeelt dat appellante de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden, wat het college bevoegd maakte om de bijstand in te trekken op grond van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de Wet werk en bijstand (WWB).
De feiten van de zaak zijn als volgt: appellante is sinds 6 augustus 2008 gehuwd met A en ontving bijstand naar de norm voor gehuwden. In juni 2012 meldde appellante dat A haar had verlaten en dat zij bij haar ouders woonde. Echter, uit onderzoek bleek dat appellante en A in de te beoordelen periode niet duurzaam gescheiden leefden. De Raad concludeert dat de onderzoeksresultaten voldoende bewijs bieden voor deze conclusie.
De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het college ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft appellante betoogd dat het college haar ten onrechte niet als duurzaam gescheiden levende echtgenote heeft aangemerkt. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad wijst erop dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.