ECLI:NL:CRVB:2015:2225

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2015
Publicatiedatum
7 juli 2015
Zaaknummer
13-6566 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsuitkering van appellant, die sinds 3 mei 2012 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand. Het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer heeft twijfels gekregen over de rechtmatigheid van de verleende bijstand en heeft daarom een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat appellant geen juiste en volledige informatie heeft verstrekt over zijn woonadres, wat essentieel is voor het vaststellen van het recht op bijstand.

De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland, die het beroep tegen het besluit van het college ongegrond had verklaard. Appellant betwist de bevindingen van het college en stelt dat getuigen hebben verklaard dat hij op het uitkeringsadres woonde. De Raad oordeelt echter dat de onderzoeksresultaten van het college voldoende grondslag bieden voor de intrekking van de bijstand. De Raad wijst erop dat appellant niet op het uitkeringsadres is aangetroffen tijdens aangekondigde huisbezoeken en dat er geen persoonlijke bezittingen aanwezig waren tijdens het huisbezoek.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak wordt openbaar uitgesproken op 7 juli 2015.

Uitspraak

13/6566 WWB
Datum uitspraak: 7 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord Nederland van
29 oktober 2013, 13/640 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Hoogezand-Sappemeer (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.T. Dieters, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld op de zitting van 26 mei 2015. Partijen zijn, met bericht, niet verschenen.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant ontving sinds 3 mei 2012 bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Met ingang van 10 juni 2010 staat appellant in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, thans Basisregistratie Personen, ingeschreven op het [uitkeringsadres] te [woonplaats] (uitkeringsadres).
1.2.
Naar aanleiding van bij het college gerezen twijfel over de rechtmatigheid van de aan appellant verleende bijstand hebben medewerkers van de Unit Werk en Inkomen van het college (Unitmedewerkers) een onderzoek ingesteld naar de woonsituatie van appellant. De Unitmedewerkers hebben dossieronderzoek verricht en hebben op 30 januari 2013 en
6 februari 2013 getracht een aangekondigd huisbezoek af te leggen op het uitkeringsadres. Op 11 februari 2013 hebben de Unitmedewerkers een gesprek gevoerd met appellant en aansluitend een huisbezoek afgelegd op het uitkeringsadres. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 25 februari 2013.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
25 februari 2013 de bijstand van appellant met ingang van 30 januari 2013 in te trekken.
1.4.
Bij besluit van 3 juni 2013 (bestreden besluit) heeft het college, voor zover van belang, het bezwaar tegen het besluit van 25 februari 2013 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant geen juiste en volledige inlichtingen heeft verstrekt over zijn woonadres en dat als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Volgens appellant heeft de rechtbank miskend dat twee getuigen in bezwaar hebben verklaard dat appellant woonde op het uitkeringsadres en dat niet is gebleken dat hij op een ander adres woonde of dakloos was. Daarnaast moet worden getwijfeld aan de objectiviteit van het rapport van 25 februari 2013, omdat het college er van meet af aan van overtuigd was dat appellant niet woonde op het uitkeringsadres.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het college heeft de intrekking niet beperkt tot een bepaalde periode. In een dergelijk geval bestrijkt de beoordeling door de bestuursrechter de periode vanaf de datum met ingang waarvan de bijstand is ingetrokken tot en met de datum van het intrekkingsbesluit. Dat betekent dat de hier te beoordelen periode loopt van 30 januari 2013 tot en met 25 februari 2013.
4.2.
De vraag waar iemand zijn woonadres heeft, dient te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. De betrokkene is verplicht juiste en volledige informatie over zijn woonadres te verstrekken, aangezien dat gegeven van essentieel belang is voor de verlening van bijstand.
4.3.
De rechtbank heeft op goede gronden geoordeeld dat de onderzoeksbevindingen een toereikende grondslag bieden voor het standpunt van het college dat appellant in de hier te beoordelen periode zijn hoofdverblijf niet had op het uitkeringsadres. Daartoe is van belang dat de Unitmedewerkers op 30 januari 2013 en 6 februari 2013 hebben getracht een van te voren aangekondigd huisbezoek af te leggen op het uitkeringsadres, waarbij appellant beide keren niet op dat adres is aangetroffen. Daarnaast zijn de bevindingen van het op 11 februari 2013 verrichte huisbezoek van belang. In de kamer van appellant waren, behalve twee pakken houdbare melk, geen levensmiddelen aanwezig. Appellant kon geen kleding en wasgoed tonen en er waren geen toiletartikelen, post of andere persoonlijke bezittingen aanwezig.
4.4.
Aan de verklaringen van de tijdens de hoorzitting door appellant meegebrachte getuigen, [naam getuige A] en de moeder van appellant, [naam getuige B], kan niet het gewicht worden toegekend dat appellant hieraan toedicht. Uit deze verklaringen blijkt niet over welke periode zij hebben verklaard. Ook wordt daarmee geen verklaring gegeven voor de tijdens het huisbezoek ontbrekende levensmiddelen en persoonlijke bezittingen.
4.5.
Het standpunt van appellant dat het onderzoek niet objectief is geweest, omdat het college er van meet af aan van overtuigd was dat hij niet woonde op het uitkeringsadres, heeft hij niet met objectieve en verifieerbare gegevens onderbouwd. Uit de gedingstukken blijkt dit ook niet.
4.6.
Uit 4.3 tot en met 4.5 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door W.F. Claessens als voorzitter en P.W. van Straalen en
J.T.H. Zimmerman als leden, in tegenwoordigheid van C.M. Fleuren als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2015.
(getekend) W.F. Claessens
(getekend) C.M. Fleuren

HD