ECLI:NL:CRVB:2015:2197

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juli 2015
Publicatiedatum
3 juli 2015
Zaaknummer
13-6767 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake AWBZ-zorgindicatie en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juli 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, geboren in 2008, had op 14 september 2012 een indicatie voor zorg op basis van de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) aangevraagd. Deze aanvraag werd afgewezen door het CIZ, dat stelde niet bevoegd te zijn en verwees appellant naar Bureau Jeugdzorg. Na een nieuwe aanvraag in 2013 handhaafde het CIZ deze afwijzing. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de afwijzing ongegrond, waarop appellant in hoger beroep ging.

Tijdens het hoger beroep trok het CIZ de eerdere besluiten in en stelde een nieuw besluit op, waarin appellant voor bepaalde zorgfuncties werd geïndiceerd. Appellant verzocht echter om schadevergoeding voor kosten die hij had gemaakt als gevolg van de eerdere onrechtmatige besluiten. De Raad oordeelde dat de gestelde schade voor gemaakte kosten aan psychologenpraktijk Brouwer niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat er geen causaal verband was aangetoond. Wel werd geoordeeld dat de kosten voor medisch advies voor vergoeding in aanmerking kwamen.

De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep tegen het besluit van 13 maart 2013 gegrond. CIZ werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die in totaal € 1.383,67 bedroegen, en het griffierecht van € 162,- werd ook vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een causaal verband voor schadevergoeding en de rol van het CIZ in de AWBZ-zorgindicatie.

Uitspraak

13/6767 AWBZ, 14/3693 AWBZ
Datum uitspraak: 1 juli 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
31 oktober 2013, 13/1963 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] te [woonplaats] (appellant)

CIZ

PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. van Leeuwen hoger beroep ingesteld. Mr. M.F. Vermaat, advocaat, heeft zich als opvolgend gemachtigde gesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2015. Appellant is, met bericht, niet verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. L.M.R. Kater.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren [in] 2008, heeft op 14 september 2012 een indicatie voor zorg als bedoeld in de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) aangevraagd.
1.2.
Bij besluit van 2 oktober 2012, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 13 maart 2013 (bestreden besluit 1), heeft CIZ de aanvraag van appellant afgewezen op de grond dat CIZ niet bevoegd is om appellant in aanmerking te brengen voor AWBZ-zorg. CIZ heeft appellant verwezen naar Bureau Jeugdzorg.
1.3.
Bij besluit van 2 september 2013, heeft CIZ naar aanleiding van een nieuwe aanvraag van appellant wederom bepaald dat Bureau Jeugdzorg bevoegd is op de aanvraag te besluiten. Dit standpunt is bij besluit van 14 november 2013 (besluit 2) gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen bestreden besluit 1 ongegrond verklaard.
3.1.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3.2.
Hangende hoger beroep heeft CIZ het besluit van 8 mei 2014 (bestreden besluit 3) genomen. Daarbij heeft CIZ bestreden besluit 1 en besluit 2 ingetrokken en appellant voor de periode van 2 oktober 2012 tot 15 mei 2015 voor de zorgfuncties begeleiding individueel, persoonlijke verzorging, behandeling individueel en behandeling groep met vervoer geïndiceerd.
3.3.
Appellant heeft meegedeeld dat een beoordeling van bestreden besluit 3 achterwege kan blijven. Appellant verzoekt wel om vergoeding van schade die hij ten gevolge van de onrechtmatige (bestreden) besluiten 1 en 2 heeft geleden. Hij heeft een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (TOG) misgelopen. Verder heeft hij € 989,- betaald aan psychologenpraktijk Brouwer. Deze kosten had hij niet hoeven te maken als CIZ deze informatie had opgevraagd. Voorts heeft appellant verzocht om vergoeding van de door hem gemaakte proceskosten.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Bestreden besluit 3 wordt als een besluit in de zin van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aangemerkt. Nu hiermee niet volledig is tegemoetgekomen aan de bezwaren van appellant dient dit besluit gelet op artikel 6:19 van de Awb, in verbinding met artikel 6:24 van de Awb, in de beoordeling te worden betrokken.
4.2.
Op grond van bestreden besluit 3, waarbij bestreden besluit 1 en besluit 2 zijn ingetrokken en vervangen door bestreden besluit 3, concludeert de Raad dat bestreden besluit 1 en besluit 2 onrechtmatig zijn. Deze onrechtmatigheid dient aan CIZ te worden toegerekend. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, dat het beroep tegen bestreden besluit 1 gegrond moet worden verklaard en dat dit besluit moeten worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb.
4.3.1.
Wil een verzoek om schadevergoeding kunnen worden gehonoreerd, dan zal genoegzaam aannemelijk moeten zijn dat de gestelde schade in zodanig verband staat met de onrechtmatige besluiten dat zij het bestuursorgaan, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van die besluiten kan worden toegerekend.
4.3.2.
De gestelde schade voor gemaakte kosten voor psychologenpraktijk Brouwer tot een bedrag van € 989,- komt niet voor vergoeding in aanmerking. Van een causaal verband tussen de beweerdelijk geleden schade en de ingetrokken besluiten is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet gebleken.
4.3.3.
Voor de gevorderde schadevergoeding door het mislopen van een tegemoetkoming op grond van de TOG staat, zoals ook door appellant wordt onderkend, nog niet vast dat appellant schade lijdt. Aan een beoordeling van dat schadeverzoek kan daarom niet worden toegekomen.
5.1.
Appellant heeft in hoger beroep een medisch advies van F. van Wingaarden, arts-medisch adviseur, werkzaam bij medisch adviesbureau Triage, van 17 december 2013 overgelegd en verzocht om vergoeding van de kosten daarvan tot een bedrag van € 648,67. Deze kosten dienen te worden aangemerkt als kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht, als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Nu de kosten hiervan voldoende zijn gespecificeerd, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking.
5.2.
Aanleiding bestaat voorts om CIZ te veroordelen in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand van appellant. Deze kosten worden begroot op € 735,- in hoger beroep (1 punt voor het instellen van beroep en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke reactie).

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- vernietigt de aangevallen uitspraak;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 13 maart 2013 gegrond en vernietigt dat besluit;
- wijst het verzoek om schadevergoeding als bedoeld in 4.3.2 af;
- veroordeelt CIZ tot vergoeding van de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep
tot een bedrag van in totaal € 1.383,67;
- bepaalt dat CIZ aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in
totaal € 162,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.M. van Male als voorzitter en M.F. Wagner en
L.M. Tobé als leden, in tegenwoordigheid van H.J. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2015.
(getekend) R.M. van Male
(getekend) H.J. Dekker

AP