ECLI:NL:CRVB:2015:2154
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstand wegens betrokkenheid bij hennepkwekerij en schending inlichtingenverplichting
In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten, die sinds 1 januari 1993 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellanten tegen de intrekking van hun bijstand ongegrond verklaarde. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een onderzoek naar de aanwezigheid van hennepkwekerijen in de wijk waar appellanten wonen. Tijdens dit onderzoek zijn op 13 december 2011 in de woning van appellanten diverse materialen en plantenresten aangetroffen die duiden op de exploitatie van een illegale hennepkwekerij. Appellanten ontkennen enige betrokkenheid en stellen dat zij niets wisten van de aangetroffen materialen.
De Raad overweegt dat appellanten onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over hun betrokkenheid bij de hennepteelt en de daaruit genoten inkomsten. De aangetroffen materialen en het illegaal stroomverbruik wijzen op een ernstige schending van de inlichtingenverplichting. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd gesteld dat het aan appellanten was om aannemelijk te maken dat zij geen betrokkenheid hadden bij de hennepkwekerij. Aangezien zij hierin niet zijn geslaagd, blijft de intrekking van de bijstand in stand. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand met ingang van 21 december 2011 in te trekken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.