ECLI:NL:CRVB:2015:2154

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
13-6651 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstand wegens betrokkenheid bij hennepkwekerij en schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om de intrekking van de bijstandsverlening aan appellanten, die sinds 1 januari 1993 bijstand ontvingen op basis van de Wet werk en bijstand. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, die het beroep van appellanten tegen de intrekking van hun bijstand ongegrond verklaarde. De intrekking vond plaats naar aanleiding van een onderzoek naar de aanwezigheid van hennepkwekerijen in de wijk waar appellanten wonen. Tijdens dit onderzoek zijn op 13 december 2011 in de woning van appellanten diverse materialen en plantenresten aangetroffen die duiden op de exploitatie van een illegale hennepkwekerij. Appellanten ontkennen enige betrokkenheid en stellen dat zij niets wisten van de aangetroffen materialen.

De Raad overweegt dat appellanten onvoldoende duidelijkheid hebben verschaft over hun betrokkenheid bij de hennepteelt en de daaruit genoten inkomsten. De aangetroffen materialen en het illegaal stroomverbruik wijzen op een ernstige schending van de inlichtingenverplichting. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd gesteld dat het aan appellanten was om aannemelijk te maken dat zij geen betrokkenheid hadden bij de hennepkwekerij. Aangezien zij hierin niet zijn geslaagd, blijft de intrekking van de bijstand in stand. De Raad concludeert dat het college bevoegd was om de bijstand met ingang van 21 december 2011 in te trekken, omdat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

Uitspraak

13/6651 WWB, 13/6652 WWB
Datum uitspraak: 30 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
1. november 2013, 12/1262 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellante] (appellante) en [appellant] (appellant), beiden te [woonplaats]
het college van burgemeester en wethouders van ’s-Hertogenbosch (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. dr. H.H. van Steijn, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 april 2015. Appellant is verschenen, met bijstand van mr. Van Steijn. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. J.P.C. Schouten.

OVERWEGINGEN

1.1.
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellanten ontvingen sinds 1 januari 1993 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand, naar de norm voor gehuwden. In het kader van een onderzoek naar de aanwezigheid van hennepkwekerijen zijn op 13 oktober 2011, 9 november 2011 en 17 november 2011 vanuit een luchtvaartuig met behulp van thermische camera’s beelden gemaakt van de wijk waarin de woning van appellanten (woning) zich bevindt. Op die beelden zijn verkleuringen te zien die een verhoogde temperatuur in bepaalde woningen weergeven, waaronder ook in de woning van appellanten. Vervolgens zijn onder leiding van de Taskforce georganiseerde criminaliteit op 13 december 2011 een aantal woningen in de wijk, waaronder de woning, gecontroleerd. Op de zolder van de woning zijn, deels verborgen achter schotten,
233 plantenpotten met daarin resten potaarde aangetroffen, twee kartonnen dozen met
160 hennepplanten, een plastic zak met 360 gram gedroogde henneptoppen en voorwerpen zoals assimilatielampenkappen, transformatoren, dompelpompen, inbouwventilatoren en een weegschaal. Ook zijn op zolder hennepresten aangetroffen op eerder gebruikte droogrekken, gebruikte nylon netten, een gebruikt zwart grondzeil, luchtslangen, elektriciteitssnoeren, een waterton met kalkaanslag en een sterk vervuild koolstoffilter. Voorts is door een fraude-inspecteur van het energiebedrijf Enexis B.V. geconstateerd dat de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd. Het energiebedrijf Enexis heeft aangifte gedaan van diefstal van stroom en vernieling van de elektriciteitsmeter. Ten slotte is op de achterplaats van de woning een volgeladen aanhangwagen met afvalzakken potaarde met hennepresten aangetroffen. Het kenteken van die aanhangwagen staat op naam van appellant. Appellanten en hun jongste zoon zijn tijdens de controle als verdachten aangehouden en op het politiebureau verhoord. De niet aanwezige oudste zoon is op 5 januari 2012 verhoord. Van het onderzoek heeft de politie een proces-verbaal opgemaakt dat is gesloten op 15 januari 2012.
1.3.
De onderzoeksresultaten zijn voor het college aanleiding geweest om bij besluit van
29 december 2011, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 21 maart 2012, de bijstand van appellanten met ingang van 21 december 2011 in te trekken. Het college heeft daaraan ten grondslag gelegd dat appellanten werkzaamheden hebben verricht gericht op het exploiteren van een illegale hennepkwekerij, wat zij, in strijd met hun inlichtingenverplichting, niet aan het college hebben gemeld. Als gevolg hiervan kan het recht op bijstand van appellanten met ingang van 21 december 2011 niet worden vastgesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe, samengevat, overwogen dat de aangetroffen materialen en plantresten en het illegaal stroomverbruik ernstige vermoedens opleveren dat in de woning illegaal hennep is geteeld op een manier en in een omvang die aannemelijk maken dat deze bestemd was voor de handel. De vondst van 160 hennepstekjes duidt erop dat de kwekerij nog zeer kort voor de huiszoeking in gebruik is geweest. Het is dan aan appellanten om aannemelijk te maken dat zij, zoals zij stellen, geen bemoeienis hebben gehad met de kwekerij en daar zelfs geen weet van hebben gehad. Appellanten hebben geen aannemelijke verklaring gegeven voor de aanwezigheid van de in hun woning aangetroffen spullen. Het exploiteren van een hennepkwekerij als hier aan de orde moet worden aangemerkt als een feit of omstandigheid waarvan het appellanten redelijkerwijs duidelijk moest zijn dat dit van belang kon zijn voor de verlening van bijstand. Door geen melding te maken van deze
- gelet op de aangetroffen hoeveelheid stekjes en henneptoppen onmiskenbaar op geld waardeerbare - activiteit hebben appellanten de op hen rustende inlichtingenverplichting geschonden.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep, op de hierna te bespreken beroepsgrond, tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellanten hebben, evenals in beroep, betwist dat zij de inlichtingenplicht hebben geschonden. Bewijs van betrokkenheid van appellanten bij hennepteelt en/of handel in hennep ontbreekt volgens hen. De woning werd door vijf volwassen personen, appellanten, hun twee zonen en een inwonende kennis, bewoond. Op appellanten rust geen risicoaansprakelijkheid voor de aanwezigheid van de aangetroffen hennepstekken en potgrond met resten van hennepplanten. Voor een hennepkwekerij was in de woning, die geheel voor bewoning in gebruik was, geen plaats. De aangetroffen spullen stonden achter schotten op zolder, waar de oudste zoon zijn kamer had. Wat op 13 december 2011 op zolder is aangetroffen zou verband kunnen houden met een hennepkwekerij elders. Appellanten wisten van niets. Evenmin bestaat bewijs voor het illegaal aftappen of verbruiken van stroom.
4.2.
De beroepsgrond faalt. De rechtbank is gemotiveerd op deze beroepsgrond ingegaan. De Raad verwijst naar de overwegingen van de rechtbank, samengevat weergegeven onder 2. De Raad kan zich vinden in het oordeel van de rechtbank en in de overwegingen, waarop dat oordeel rust en voegt daaraan het volgende toe. Appellanten hebben gesteld dat in de woning geen plaats was voor een hennepkwekerij, maar zij hebben dit met de enkele stelling dat de woning geheel voor bewoning in gebruik was voor vijf volwassenen, niet aannemelijk gemaakt. Ook hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat wat op 13 december 2011 op zolder is aangetroffen verband houdt met de exploitatie van een hennepkwekerij elders. Voor wat betreft het illegaal aftappen of verbruiken van stroom is voorts het volgende van belang. Blijkens de aangifte van Enexis van 20 januari 2012 van diefstal van energie en opzettelijke en wederrechtelijke vernieling, beschadiging of het onbruikbaar maken van de meetinrichting, heeft een fraude-inspecteur van Enexis op 13 december 2011 in de woning geconstateerd dat verboden handelingen aan de electriciteitsinstallatie waren verricht, waardoor afgenomen elektriciteit niet correct via de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. De meter is vervolgens door de medewerker verwijderd en ter controle aangeboden aan de afdeling Metering van Enexis, die heeft bevestigd dat met de meter is gefraudeerd.
4.3.
Nu appellanten blijven bij hun verklaring dat zij niets van de aangetroffen materialen en plantenresten in en bij hun woning wisten, hebben zij onvoldoende duidelijkheid verschaft over de omvang van hun betrokkenheid bij de teelt en/of handel in hennep en de mogelijk daaruit genoten inkomsten. Dit betekent dat het college bevoegd was de bijstand met ingang van 21 december 2011 in te trekken op de grond dat appellanten de inlichtingenverplichting hebben geschonden als gevolg waarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en P.W. van Straalen en
M. ter Brugge als leden, in tegenwoordigheid van R.G. van den Berg als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) R.G. van den Berg

HD