ECLI:NL:CRVB:2015:2134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand op basis van inlichtingenverplichting en pintransacties
In deze zaak gaat het om de intrekking van bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en de schending van de inlichtingenverplichting door appellant. Appellant ontving vanaf 7 september 2011 bijstand, maar de Sociale Dienst Drechtsteden (SDD) constateerde tijdens een controle dat hij veel pinbetalingen deed in Eindhoven, waar hij eerder woonde. Dit leidde tot een onderzoek naar zijn woonsituatie. Op 29 juni 2012 besloot het bestuur de bijstand met terugwerkende kracht in te trekken, omdat appellant niet op het opgegeven adres zou hebben gewoond. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, maar appellant ging in hoger beroep.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het bestuur ten onrechte de intrekking van de bijstand had gebaseerd op de pintransacties en de afsluiting van gas en elektriciteit. De Raad stelde vast dat uit de pinbetalingen niet kon worden afgeleid dat appellant niet op het uitkeringsadres woonde, aangezien hij medische redenen had om in Eindhoven te zijn. Ook de afsluiting van gas en elektriciteit rechtvaardigde niet de conclusie dat hij niet meer op het uitkeringsadres woonde, omdat appellant onder primitieve omstandigheden in de woning verbleef.
De Raad oordeelde echter dat de bevindingen tijdens het huisbezoek op 20 juni 2012 wel een toereikende grondslag boden voor de conclusie dat appellant zijn hoofdverblijf niet meer op het uitkeringsadres had. De Raad vernietigde de aangevallen uitspraak, verklaarde het beroep gegrond en herstelde de intrekking van de bijstand over de periode van 7 september 2011 tot en met 19 juni 2012. Tevens werd het bestuur veroordeeld in de kosten van appellant.