ECLI:NL:CRVB:2015:2125

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2015
Publicatiedatum
30 juni 2015
Zaaknummer
14-453 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor aflossing van schulden door voormalig asielzoekers

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door appellanten, die bijstand ontvangen op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Appellanten hebben op 6 december 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aflossing van schulden die zij in 2008 hebben gemaakt in verband met hun verhuizing. Het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade heeft de aanvraag op 2 februari 2012 afgewezen, omdat er geen bijstand wordt verleend voor de aflossing van schulden en er geen zeer dringende redenen zijn aangetoond.

De rechtbank Limburg heeft in een eerdere uitspraak op 13 december 2013 het beroep van appellanten tegen deze afwijzing ongegrond verklaard. Appellanten hebben vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij aanvoeren dat er wel degelijk sprake is van zeer dringende redenen. Zij stellen dat de schulden zijn ontstaan door de handelwijze van het college, dat hen als voormalig asielzoekers niet de nodige bijstand heeft verleend om een woning in te richten.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de door appellanten aangevoerde omstandigheden geen zeer dringende redenen vormen zoals bedoeld in de WWB. De Raad oordeelt dat de schulden niet zodanig zijn dat bijstandsverlening onvermijdelijk is. Daarom wordt het hoger beroep afgewezen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 30 juni 2015.

Uitspraak

14/453 WWB
Datum uitspraak: 30 juni 2015
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
13 december 2013, 12/2176 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] en [Appellante] te [woonplaats] (appellanten)
het college van burgemeester en wethouders van Kerkrade (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. J.L. Crutzen, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2015. Appellanten zijn verschenen, bijgestaan door mr. Crutzen en Z. Gelik, tolk. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.C.W. Sterk.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellanten, die bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen naar de norm voor gehuwden, hebben op 6 december 2011 bijzondere bijstand aangevraagd voor de aflossing van schulden die zij in 2008 hebben gemaakt in verband met hun verhuizing naar [woonplaats].
1.2.
Bij besluit van 2 februari 2012 heeft het college de aanvraag afgewezen op de grond dat geen bijstand wordt verleend ter gedeeltelijke of volledige aflossing van schulden en voorts niet is gebleken van zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB.
1.3.
Bij besluit van 30 oktober 2012 (bestreden besluit) heeft het college het bezwaar tegen het besluit van 2 februari 2012 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellanten hebben zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd. Appellanten hebben aangevoerd dat wel degelijk sprake is van zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB. De zeer dringende redenen zijn volgens appellanten gelegen in de omstandigheid dat appellanten zich mede door de handelwijze van het college genoodzaakt zagen om schulden te maken. Appellanten hadden als voormalig asielzoekers nog nooit in Nederland een woning ingericht en dus niet de beschikking over een eigen huisraad. Omdat het college in 2008 aan appellanten alleen bijstand in de vorm van borgstelling heeft verleend voor een lening van de Kredietbank Limburg en verder geen bijzondere bijstand om niet heeft toegekend, moesten appellanten wel schulden maken.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB heeft degene die bijstand vraagt ter gedeeltelijke of volledige aflossing van een schuldenlast en die overigens bij het ontstaan van de schuldenlast, dan wel nadien, beschikte of beschikt over de middelen om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, geen recht op bijstand.
4.2.
In artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB is de mogelijkheid opgenomen om in afwijking van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de WWB bijzondere bijstand te verlenen indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van dat artikel genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt. In onderdeel a is de mogelijkheid van bijzondere bijstand in de vorm van borgtocht geregeld.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak (ECLI:NL:CRVB:2010:BM7227) moet, gelet op het uitzonderingskarakter van artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB en mede gelet op de bewoordingen ervan, bij toepassing van die bepaling sprake zijn van een situatie waarin de behoeftige omstandigheden van de betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen en bijstandsverlening dus onvermijdelijk is. De door appellanten aangevoerde omstandigheden met betrekking tot het ontstaan van de schulden zijn geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de WWB om bijzondere bijstand te verlenen. Niet is immers gebleken dat de schulden waarvoor appellanten de bijzondere bijstand hebben aangevraagd appellanten zodanig in hun bestaansvoorziening bedreigen, dat bijstandsverlening voor deze schulden onvermijdelijk is.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M. Hillen als voorzitter en J.F. Bandringa en G.M.G. Hink als leden, in tegenwoordigheid van C.A.W. Zijlstra als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2015.
(getekend) M. Hillen
(getekend) C.A.W. Zijlstra

HD