ECLI:NL:CRVB:2015:2122
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- J.F. Bandringa
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Intrekking en terugvordering van bijstand wegens activiteiten als zelfstandige in het buitenland
In deze zaak gaat het om de intrekking en terugvordering van bijstand aan appellant, die sinds 29 maart 2006 bijstand ontving op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). De bijstand werd aanvankelijk verhoogd met een toeslag, maar na onderzoek door de gemeente Utrecht werd vastgesteld dat appellant vanaf 28 maart 2007 aandeelhouder en directeur/secretaris was van een bedrijf in Groot-Brittannië, genaamd [naam Ltd.]. Dit leidde tot de conclusie dat appellant zijn inlichtingenverplichting had geschonden door deze informatie niet te delen met het college. Het college heeft daarop de bijstand met terugwerkende kracht ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand teruggevorderd.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. Tijdens de zittingen is gebleken dat appellant niet kon aantonen dat hij geen activiteiten als zelfstandige had verricht en dat hij niet in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn activiteiten als zelfstandige in de periode van 28 maart 2007 tot en met 20 november 2007 een beletsel vormden voor de verlening van bijstand. De Raad heeft de aangevallen uitspraak vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing te nemen over de terugvordering van de bijstandskosten.
De Raad heeft het college ook veroordeeld in de proceskosten van appellant, die in totaal € 2.695,- bedragen. De uitspraak is gedaan op 30 juni 2015.