ECLI:NL:CRVB:2015:2119
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hillen
- J.F. Bandringa
- G.M.G. Hink
- Rechtspraak.nl
Herziening van AOW-pensioen en beoordeling van gezamenlijk hoofdverblijf
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2015 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Gelderland. De appellante, die sinds 1 april 2006 een ouderdomspensioen ontvangt op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW) voor ongehuwden, werd geconfronteerd met een herziening van haar pensioen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb stelde dat appellante een gezamenlijke huishouding voerde met een man, aangeduid als M, en herzag haar pensioen naar dat van een gehuwde. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, stellende dat er geen sprake was van een gezamenlijk hoofdverblijf.
De Raad heeft vastgesteld dat de Svb een onjuiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd bij de beoordeling van het gezamenlijk hoofdverblijf. De Svb had onvoldoende feitelijke grondslag voor de conclusie dat appellante en M gezamenlijk hoofdverblijf hadden. De Raad oordeelde dat appellante en M ieder over een eigen woning beschikten en dat de Svb niet aannemelijk had gemaakt dat appellante geen hoofdverblijf had in haar eigen woning. De Raad vernietigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante gegrond. De Raad herstelde het besluit van de Svb en bepaalde dat appellante recht had op ouderdomspensioen voor een ongehuwde, met toewijzing van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de Svb om zorgvuldig onderzoek te doen naar de feitelijke omstandigheden van de betrokkenen bij het vaststellen van een gezamenlijk hoofdverblijf, en dat de last om bewijs te leveren bij de Svb ligt. De Raad veroordeelde de Svb ook tot vergoeding van de proceskosten van appellante.